United States or Turkmenistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Op het tegenwoordige standpunt van onze faunistische kennis mogen wij aannemen, dat de bergstreken van Zuid- en Middel-Amerika tot woonplaats dienen aan het grootst aantal soorten van de familie der Kolibries en haar vormenrijkdom het duidelijkst openbaren.

"Ik kan," zegt de Prins Von Wied, "op grond van eigen ervaring verzekeren, dat beide de waarheid spreken; want dikwijls hebben wij binnen weinige minuten zeer vele Kolibries van dezelfde soort op een met bloemen bedekten boom geschoten, hoewel zij in den regel afzonderlijk vliegen."

"Later, tot aan het einde van Mei, kreeg ik nog ongeveer 25 Kolibries in mijn bezit, bijna uitsluitend mannetjes. Eenige van hen waren met het net, andere met vogellijm gevangen; niet weinige van hen stierven, hoewel zij dadelijk na de vangst in een mand waren geplaatst. Voor dezen plotselingen dood heb ik nooit een bevredigende verklaring kunnen vinden.

Versche bloemen schenen hem niet bijzonder te bevallen; zelfs de in de kamer gebrachte bloemen van den moringa-boom, die door de Kolibries in de vrije natuur voortdurend opgezocht worden, versmaadde hij na een kort onderzoek. Iedere Vogel koos een bepaalde plaats uit op de lijnen, die dwars door de kamer gespannen waren en keerde altijd weer daarheen terug.

De achterteen is bij sommige, o. a. bij de inheemsche soort, zijwaarts ingeplant en kan in dit geval alleen naar voren, niet naar achteren gericht worden. Het kleed is over 't algemeen dicht en uit kleine veeren samengesteld; bij uitzondering vertoont het metaalachtig schitterende kleuren, zooals dat van de Kolibries gewoonlijk echter is het eenkleurig en somber.

Met zekerheid heeft men nog niet kunnen uitmaken, of het ruien van de Kolibries één- of tweemaal per jaar plaats vindt. Van de inwendige deelen der Kolibries verdient vooral de van voren gevorkte tong vermelding. De eigenlijke tong bestaat uit twee holle, gedeeltelijk met elkander vergroeide draden, ieder uitloopend in een smal, bijna vliezig plaatje, met fijne tandjes langs den rand.

In 1778 toonde Badier zeer goed te begrijpen, waarom alle Kolibries, die men met suikerwater en stroop had trachten te voeden, na verloop van korten tijd gestorven waren; volgens zijn meening werd de nectar van de bloemen hoogstens bij toeval doorgeslikt bij het verzwelgen van de zeer kleine kevertjes, die het eigenlijke voedsel van de Kolibries uitmaken en die zelf zich in de diep gelegen nectariën der bloemen ophouden, om van den daar aanwezigen honig te leven.

Hij schoot en onderzocht verscheidene Kolibries en vond in hun maag steeds overblijfsels van Kevers en Spinnen. Twee gevangen exemplaren, die hij ongeveer zes weken achtereen met honig en beschuit voederde, werden allengs zwakker; toen zij stierven, vond men in hun darmen suikerkristallen.

De vleugels gelijken in uitgespreiden toestand op een halve maan; hun beweging is zoo snel en hevig, dat zij meer aan het gonzen van Insecten en Kolibries herinnert dan aan den vleugelslag van een Vogel.

Twee soorten van kolibries zijn hier inheemsch: Trochilus forficatus vindt men over eene uitgestrektheid van 2500 mijlen aan de westkust, van af het heete droge land van Lima, tot aan de wouden van Vuurland, waar men hen in sneeuwstormen kan zien fladderen.