Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 27 mei 2025
Ik verwijs deswege liever naar de voortreffelijke verhandeling van den Hoogleeraar KEMPER, over den Invloed der Staatkundige Gebeurtenissen en der Godsdienstige en Wijsgeerige begrippen, sedert ruim 25 jaren, op de ware verlichting in het godsdienstige en zedelijke bij de volken van Europa, door Teijlers stichting bekroond en in 1820 ook afzonderlijk uitgeven. Van den jare 1813 tot 1851.
Maar tegelijk nog een andere, van Fannius Scholten en Kemper, waarin zij verklaren dat de vorst, die het Nederlandsche volk terug heeft gevraagd, niet is Willem de Zesde, van wien de natie niet weet wat zij eigenlijk te hopen of te verwachten heeft, maar Willem de Eerste, die als een souverein vorst, zijn volk aan de slavernij van een schandelijke buitenlandsche overheersching zal ontrukken."
J. H. HALBERTMA zich door de uitgave zijne Fragmenten verdienstelijk gemaakt; even als de Heeren DE VRIES en KEMPER door hunne verhandelingen, voor de nieuwe uitgave der Werken van de VAN HAREN'S geplaatst. Reeds in 1747 schatte D^o.
Otto Keer, Assuradeur te Amsterdam. Mr. J. M. de Kempenaer, Advokaat te Arnhem. Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Advokaat-Gener. bij 't Geregtshof te Amsterdam. C. J. Kingma, Koopman te Leer. g. p. I. Klein, Onderwijzer te Nijmegen. C. C. Knoll, te Amsterdam. A. T. Knoop, 1e Luit. bij het 1e Regiment Vesting-Artillerie te Grave. C. Koopmans, Ontvanger van Opsterland, te Beetsterzwaag.
Hoewel in geen onmiddellijke betrekking tot het Haagsche zestal staande, waren Kemper en Falck toch niet onbekend met hetgeen dat zestal wilde. Doch vooreerst scheen er van bevrijding nog geen sprake, want weer zoo rusteloos als ooit te voren was Napoleon bezig, Frankrijks strijdmacht te herstellen.
Zóó dachten Johan Melchior Kemper, hoogleeraar in de rechten te Leiden, en Anton Reinhard Falck, die, na onder Koning Lodewijk hooge staatsbetrekkingen bekleed te hebben, eenigen tijd, als verdacht bij de keizerlijke politie, buiten 's lands was geweest, maar sedert 1812 de betrekking van kapitein bij een afdeeling der nationale garde te Amsterdam op zich genomen had.
De krijgsbedrijven van Groote Pier heb ik met opzet eenigzins uitvoeriger behandeld, omdat het algemeen gevoelen over dezen persoon zoo onbestemd of liever zoo ongunstig is, vooral bij Hollandsche schrijvers. De door mij zoo hoog geachte Jhr. Mr. de Bosch Kemper noemt hem in zijn voortreffelijk werk: Geschiedk. Onderzoek naar de Armoede in ons vaderland, Haarlem 1851, bl. 69, nog: "de Geldersche Zeeroover Groote Pier." Even verkeerd is de voorstelling van den Heer D. R. Erdbrink te Enkhuizen, in het Leeskabinet voor Mei 1852, ook als hij meent, dat Pier de Saksische Zwarte Hoop, groot 3
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek