United States or Eritrea ? Vote for the TOP Country of the Week !


Om te weten of het brood gaar is, klopt men er met den knokkel op. Geeft het een hollen klank, dan neemt men het uit den oven en bestrijkt het nogmaals met lauw warm water. Goed gebakken brood moet luchtig zijn, mag geen waterstrepen hebben, het brood mag niet holkorstig, en ook niet te hard van korst zijn en moet een helbruine kleur hebben.

Men laat ze op een vergiet uitlekken, neemt er blad voor blad af, totdat men aan het hart komt, dat men vult met het deeg, beschreven in R. 91. Vervolgens bestrijkt men de afgenomen koolbladeren een voor een met hetzelfde deeg en brengt ze dan op hun oude plaats. Dan wikkelt men de kool in een doek, dien men te voren met boter heeft bestreken en laat ze nog een uur stoven.

Men legt het deeg daarna op eene warme plaats, en als het gerezen is, maakt men er 2 langwerpige brooden van, en laat die langzaam nog eens rijzen. Dan legt men ze op besmeerd papier op eene blikken plaat, laat ze goed gaar bakken en bestrijkt ze, terstond nadat zij uit den oven komen, met gesmolten boter, waarover men kaneel en suiker strooit.

Men laat een weinig boter in de koekepan warm worden, giet het beslag er in en legt er een warm gemaakt blikken deksel op. Men bakt den koek, zonder den pan te schudden, ongeveer 10 minuten en slechts op ééne zijde, tot hij van onderen licht bruin en van boven droog geworden is. Dan bestrijkt men hem met vruchtenmoes of gelei, slaat hem dubbeld en schuift hem op een langwerpigen schotel.

Men bestrijkt de geheele pastei met verdunde eijeren, maakt er 2 sneden in voor het uitdampen, en bakt haar 1 uur of 5 kwartier; zij moet meer warmte boven, dan onder hebben. Deze pastei komt op tafel in den schotel, waarin zij is gebakken. Hampastei.

Dan neemt men eene porseleinen terrine, bestrijkt die dik met boter, legt daarin wat van de farci, dan eenige van de getruffeerde stukken lever, met wat fijn zout en witte peper bestrooid, vervolgens weder farci en weder lever en zoo verder tot de terrine bijna vol is; de laatste laag moet farci wezen.

De koeken worden bij zachte warmte gebakken, b. v. bij den graad die een bakkersoven heeft, nadat het brood er uit is genomen; zij worden warm doorgesneden, en als zij koud zijn, breekt men de stukken van elkander. Men kookt de geklaarde suiker, tot zij zich tot een draad laat trekken, en bestrijkt de koeken daarmede.

De oevers volgende van een klein rivierke, dat zich in de baai van Suva uitstort, kwam ik aan het dorp Tamavua, op den top van een heuvel die de groote vallei van de Waï-Levoe bestrijkt.

Dan legt men op iedere noot eene rozijn, eene ingemaakte kers of rozenbottel, bestrijkt ze aan alle zijden met het geslagen eiwit, bestrooit ze met grof gestooten suiker, en bakt ze in den heeten oven 10 minuten.

Voorts rolt men een stuk deeg een vingerdikte uit, voor het onderblad, dat in de met boter bestreken pan wordt gelegd, en een ander stuk als eene reep, die voor den staanden rand der pastei moet dienen. Men bestrijkt nu den buitensten kring van het onderblad met eijeren, zet den rand daar op, en belegt den bodem met dunne stukjes spek.