United States or Morocco ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zijn krachten vloeiden snel heen; zijn arm was uitgeput door het voortdurende afweren; hij snakte er naar het zwaard weg te werpen en om genade te smeeken. Het was een verschrikkelijk schouwspel. Terwijl de zweetdruppels hem het gezicht benamen, worstelde hij steeds voort, totdat ten slotte het eind kwam.

De tegenspraak der ongeloovigen, het afweren van dienstboden, die hem niet wilden aanmelden, bracht hem dan in zulke vlagen van woede, dat hij door de straatjongens werd uitgejouwd en maar al te vaak oorzaak en voorwerp werd van wanordelijkheden, waarbij de politie tusschenbeiden moest komen.

Dat plan was verijdeld, maar daar men andere onheilen vreesde, had men dr. Sun getelegrafeerd niet naar Shan-hai-Kwan te komen en liever terug te gaan of in Pei-tai-ho te blijven. Men had echter alle voorzorgen genomen om, in geval dr. Sun toch zou komen, alle aanvallen te kunnen afweren.

Zij zou dat gevoel, die wreede spijt uit haar hart wegspotten, zooals zij nu gedaan had. Zij werd oud, bepaald oud, ze werd vervelend, ze kreeg hare beslommeringen. Onmeêdoogend voor zichzelve, zou zij dien bloesem harer ziel verdrukken, altijd afweren. Het was zelfkwelling, maar het moest.

Zoo machtig viel Bora's kling neer, dat Felix' arm bij iederen slag trilde, zoo snel was zijn houw, dat Felix dien dikwijls slechts op enkele millimeters afstand van zijn schedel kon afweren. Het oog kon nauwelijks de beweging der sabels volgen, zulke bliksemsnelle kringen beschreven ze in de lucht.

Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot, en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid.

Op dit oogenblik houdt de jager den omwikkelden arm tot het afweren van de klauwen der beide voorpooten gereed, en stoot, terwijl hij een weinig naar rechts uitwijkt, den dolk in de linkerzijde van het Roofdier.

Figuurlijk gebruikt komt alleen ~afweren~ voor, bijv. het gevaar van iemand ~afweren~; iemands liefkoozingen ~afweren~. De Spanjaarden liepen storm op Alkmaars muren, maar de aanval werd krachtig . Hij heeft den doodelijken slag , door zich nog tijdig met het schild te dekken. De vijand deed een onbesuisden aanval op ons leger, zoodat de manschappen ternauwernood tijd hadden dien .

Het ware noodeloos het u langer te ontveinzen; eer twee dagen om zijn, zal dit land met Hollandsche wapenknechten overdekt wezen, tenzij gij u onderwerpt. Staat af van uw rasch besluit! Legt de wapens af en zendt woorden van onderwerping en vrede. Zoo alleen kunt gij den storm afweren, die anders geweldig op uwe kusten woeden zal."

Als op zekeren dag in een onder heftig vuur liggende batterij een artillerist naast zijn stuk wordt doodgeschoten, grijpt hij zelf den aanzetter uit de hand van den doode en helpt den vuurmond bedienen, tot hij wordt afgelost; als de Engelsche generaal O'Hara, gouverneur van Toulon, een uitval beproeft is hij het, die onopgemerkt aan de spits van een bataljon door de loopgraven nadert en die uitval zoo krachtig helpt afweren.