United States or Christmas Island ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een witte band, die op den voorkop begint en tot aan den achterkop reikt, begrenst de donkere kruin, een smalle, blauwzwarte teugelstreep scheidt haar van de witte wang, die van onderen door een blauwachtigen halsband begrensd wordt.

De hoofdkleur van het vederenkleed is prachtig karmijnrood, de bovenkop paarsachtig zwart, op het voorhoofd in donkerzwart, op den achterkop in donkerviolet overgaande; een breede dwarsstreep op den krop, die zich soms tot op de borst uitstrekt, heeft een sprekend hooggele kleur.

Bij de bruingele grondkleur, die in den nek met golflijnen voorzien is, steken donkere vlekken af; twee gele strepen strekken zich uit van de oogen naar den achterkop. De staart en de pooten zijn geel, de onderdeelen geelachtig, bijna zandkleurig. De Lemming is wel het raadselachtigste dier van geheel Skandinavië.

De achterkop en de nek zijn bezet met breede, zeer verlengde veeren, die opgezet kunnen worden en dan achter den kop als een waaiervormige, tot aan de keel zich uitstrekkende kraag prijken; zij zijn donker karmijnrood met viooltjeskleurige tint, iedere veer aan den wortel vaalbruin en aan den top met breeden, blauwen zoom.

Het voorhoofd en de wangen zijn roodachtig oranje, ook de achterkop, de schouders en de slagpennen; de nek is zuiver goudgeel. De Carolina-parkiet kwam voorheen in Noord-Amerika tot aan het Michigan-meer, op 42° N.B., voor en was, naar het scheen, goed bestand tegen het dikwijls zeer ruwe klimaat van deze streken.

De snavel is even lang als de kop en zwak gekromd; de loop langer dan de middelste voorteen; de staart kort en afgerond. Het losse vederenkleed is van boven blauwachtig aschkleurig, van onderen licht roestbruin, de slagpennen zijn zwart, de stuurpennen grijs met roodbruine spitsen; borstelvormige veeren hangen over de kokervormige neusgaten heen; de achterkop is met een kuif versierd.

Behalve aan het achterste deel van den hals en in den nek, waar de haren tot manen aangroeien, verlengen zij zich bij het volwassen mannetje ook aan den achterkop; eveneens geschiedt dit aan de onderkaak; hier vormen zij echter hoogstens een kort sikje van niet meer dan 5 cM. lengte, dat bij de jonge bokken en bij de geiten geheel ontbreekt.

Op den trek doorkruist hij geheel Afrika en Azië tot het eiland Luçon. In het lentekleed zijn de achterkop, een smalle streep op den achterhals en de mantel zwart, de laatstgenoemde met groenachtigen glans; de vleugels zijn zwart; de staart is aschgrauw; alle overige deelen zijn wit, op de voorzijde met een teere, rozeroode tint.

Zijn kleed is zeer bont van kleur. Een smalle band rondom den snavel, de teugel, het midden van de kruin en de achterkop zijn donkerzwart; de voorkop, het achterste gedeelte van de wangen en de keel zijn schel karmijnrood, de slapen en het voorste gedeelte van de wangen wit, de nek, de schouders en de rug geelachtig, de krop en de zijden van de borst licht roodachtig bruin, de gorgel, de staartwortel en de nog niet genoemde onderdeelen wit; de eerste slagpennen zijn over haar geheele lengte donkerzwart, de overige aan de buitenzijde hooggeel op het derde gedeelte, dat het dichtst bij den wortel gelegen is, en vóór de spits met een naar achteren zich vergrootend witachtig schildje versierd.

De bovendeelen zijn dof olijfgroen, welke kleur op de buitenzoomen der zwarte slagpennen in dof groenblauw overgaat; de veeren van het voorste en bovenste deel van den kop zijn karmijnrood, die van den achterkop zwart; zwart zijn ook de zijden van den kop met uitzondering van twee zwavelgele strepen, een smalle boven en een breede onder het oog; de eveneens zwavelgele plek op kin en keel is van achteren begrensd door een donker karmijnroode dwarsband, waarop weder een oranjegele band volgt; de overige onderdeelen zijn geelachtig wit, met breede, donker appelgroene, overlangsche schaftvlekken geteekend.