United States or Cameroon ? Vote for the TOP Country of the Week !


Op dien Zondagmorgen had hij met bitse woorden den goeden Frans de deur gewezen; maar, zeven of acht Zondagen later, zat hij met een bijzonder vriendelijk gelaat in een net huisje op de P....gracht, 't welk door de weduwe Willems bewoond werd; en hij verklaarde, dat Frans steeds een beste jongen geweest was, en dat een mensch zich in drift wel vergissen kan; en dat vrouw Geertje goed had gedaan, voor haar zoon die kruidenierszaak in de W....straat te koopen; en, dat hij blijde was, dat Thilde niet de vrouw van een ouden en vrekkigen spekslager geworden was, maar, het vrouwtje van den goeden braven Frans zou wezen.

Zij ging nu trouwen, dat was heel, heel goed, dat was de weg, dien iedereen ging op haar jaren en hij zoû wát trotsch zijn eenmaal in zijn dochter een mooye flinke getrouwde vrouw te zien. Wat hem dan zoo stil maakte en afgetrokken, hij wist 't zelf heusch niet, hij vertrouwde van Wilden geheel, hij was over 't toekomstig lot van Thilde niet ongerust.

Toen zij van 't kindje sprak, had hij 't lastig gevonden haar aan te blijven kijken en was met snel knippende luisterende oogen weêr uit het raam gaan kijken. Heel ernstig vroeg hij: Hoû-je van me, 'Thilde, is 't wezenlijk waar, zooals je het gezeid heb? Haar goede gemoed kwam boven: Ja, wezenlijk heel veel. Nou, laten we er dan maar niet meer over spreken.

En als een geur, die haar verder den geheelen avond bijbleef, had zij die klanken meêgedragen in heur haar. Het had haar geschenen, als hoorde zij die stem voortdurend met eindelooze teederheid aan haar oor, als was er iemant die telkens zeî: mag ik je iets zeggen, Thilde, ik houd zooveel van je, onbegrijpelijk veel, en altijd, altijd inniger en doordringender.

Hij tuurde voor zich uit met hooggestreken wenkbrauwen als om in het dennen-boschje een oplossing van de vreemde ziekte van zijn vrouw te vinden en hij drukte zijn bovenlip over zijn onderlip. Haar armen krompen tegen haar lijf, haar hals kromde een weinig om laag, in haar oogen kwamen roode spikkeltjes, zij zag hem niet aan. Kom, Thilde, zeî hij, laten we over iets anders spreken.

Nogmaals bracht vrouw Geertje aan Schorels dochter het onbetamelijke van haar verlangen onder het oog, en wist eindelijk het meisje dermate van de waarheid harer bewering te overtuigen, dat Thilde, ofschoon een tranenvloed haar het spreken belette, er al snikkende in toestemde, om naar de vaderlijke woning terug te keeren, even stil als zij ontvluchtte weder binnen te gaan, en zich te bed te begeven, na vooraf den goeden God te hebben gesmeekt om het ongeluk, dat haar boven het hoofd hing, genadig af te wenden; terwijl vrouw Geertje nogmaals beloofde dat zij doen zou wat haar mogelijk was om, zoo God wilde, het middel te zijn, waardoor Thilde van een verschrikkelijk dwangjuk zou bevrijd worden.

Toen zij uitgesproken had, zeide hij alleen: Thilde, wij zijn voor mekaâr gemaakt. Als om met haar volle verstand er bij te zijn, zag zij nu klaar in zijn oogen, en antwoordde bedaard: Ik hoû zôoveel van je, zôoveel, dat ik zonder jou nooit zoû kunnen leven. Hij glimlachte en zoende haar handen. Kom nog een beetje dichter bij me zitten, zeî hij, zijn arm om haar hals leggend.

Of zou zij ook....? Maar, neen, neen! oneerlijk! dat kon niet; de lieve Thilde! neen! Wat dan....? Frans wist het niet, en bleef met zijn hoofd in de hand daar zitten, en wist evenmin wat hij nu moest aanvangen. En moeder wist het ook niet, te meer daar de nijdige Schorel verklaard had, te zullen waken dat Frans die schelm en ondankbare, niet elders den dief meer zou spelen.

"De koorts!.. de tering?" Ware Frans nog in den winkel geweest sedert diens vertrek had Schorel nog niet kunnen "reseleveeren om een loonknecht" te nemen, en een "maatje was zoo slecht te vertrouwen" of ware Thilde maar present geweest, dan zou Schorel terstond naar de slagerij zijn gesneld om den dierbaren aanstaanden schoonzoon te bezoeken en moed in 't lijf te spreken.

Jozef zag het wel, maar hij gaf er zich geen rekenschap van. Hoe lang is vader nu al dood? vroeg Mathilde eens, als wist zij dat zelf niet het beste. Vier, vijf weken, kind, vijf en een halve week. 's Avonds, bij het goeye-nacht-zeggen, zeî Jozef. Willen wij morgen nu niet eens een wandelingetje gaan maken, Thilde, het zoû zoo goed voor je zijn ...