United States or Guernsey ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij hief zijne sigaar op armslengte boven het tafelberd, zag de kleine krulling van de uiterste dampwalmen al trillend opwiegelen. Hij liet ze nadien stille neervallen op een wit schrijfblad, waar de doovende asch uiteenstoof en vlekte. Hij bekeek dan mijnheer Peter in het aangezicht, en zijne ronde neusvleugeltjes, welke zeer fijn waren en doorzichtig, roerden een oogenblik. Hij zuchtte en sprak: Gij kent mij niet, Simon. Ik heb dus tevergeefs al die boeken geschreven en al deze rimpels gesneden in mijn voorhoofd? Het is jammer, inderdaad. O kerel, wat een strijd van jaren en jaren werd er gestreden in mij God eenerzijds, en anderzijds de Duivel! Verbeeld u mij als kind. Verbeeld u een kind zonder ouders, opgeleid door een zwakke grootmoeder, die mij op vijftien-jarigen ouderdom alleen op deze wereld achterliet. Geld? Ik had een handvol geld! Ik had een handvol geld! Zij hebben 't mij afgetruggeld, natuurlijk. Heeft iemand, een enkel iemand maar, ingezien de ontzaglijke kracht welke opgroeide in mij, die gratie uit den Hooge? Het was waarlijk een wonderbare gratie, die mijne woorden tot vlammen van liefde blaken deden. Mijne schoonheid kunt ge niet jeugd heeten noch eenvoud noch onschuld. Mijne schoonheid lag in het vuur van mijn vleesch, hetwelk, door een wonder van heiligheid, tot gistenden geest gedijde. Begrijp dat goed. Ik was niet grondelijk bewust van mijn macht. Evenmin kent de schelle pioen den gloed van hare kleuren. Ik was de drager van iets. Voelt ge, mijnheer, dat dit het geheim is van mijn rampzalig leven? Ik was de drager. Het ware kinderachtig hierop dieper aan te dringen het ligt bloot en klaar dat mij eene zending is toevertrouwd. Ik zelf kon d

Hij wilde de nadering van die reden niet verhaasten, omdat zijn benauwd gemoed er al de pijnlijke gevolgen van vreesde. Heel vaag zag hij entwaar de schaduw van een ongeluk. Hij zweeg. Zijn magere handen lei hij op het tafelberd en hij wachtte zoo.

Niets van het droeve verleden was op zijn blij gezichte nog te bespeuren, dan enkel een kleine groeve midden zijn voorhoofd. Hij was weer kloek geworden en zijn blikken weer zoo diep-verstandig, zoo vlug-schitterend. Hij bukte zich over het tafelberd al sprekend, en tikkelde met zijne vingeren op Goedele's hand. Hij merkte wel de moede treurnisse, die zij mee had gebracht.

Al gaande liet ze hare hand lui sleeren langs het tafelberd, ten teeken van onbekommerde rustigheid. Ursule vroeg: Ge hebt Justa doorgezonden? Dat jong walgt me. Ge hebt ze doorgezonden? Ja.... Ursule stoop zich naar heur en naderde. Ze riep ineens: Maar wat meent ge? En ben ik, hier niet? Mij wordt voortaan, en mij alleen, en zonder tegenwoord gehoorzaamd! Gij hebt mij noodig, gij en Romaan.

Hij herkende, op een slag van zijn herwonnen geweten, de vrouw, wier lach eens als een licht hem bedekken kwam en welke hij verloren waande. Het was maar toen hij neerzitten ging en over het tafelberd ineens te weenen begon, dat mevrouw Chanteraine de stilte brak, waarlangs haar zoon tot haar was gekomen. Nog nooit had zij zich tegen een gril, tegen een wil van hem verzet.

Tot ze, dan boven, Goedele's kamerdeur hoorde sluiten, zat mevrouw Wilder onbeweeglijk vóor zich uit te kijken, zonder zien. De zoetigheid, die zij om haren mond geleid had, viel meteen en haar bloed sprong in een machtige geute naar heur slapen. Ze hief haar vuist omhooge en liet ze met een forsig gezwaai neerploffen op het tafelberd.

Het docht hem dat ze buiten hem waren en hij verwonderde zich dat de magere beentjes, als hij ze roerde al trommelend op het tafelberd, zoo zichtbaar waren. De zware stilte woog hier tallenkant. Hij kruiste meteen zijn beenen overeen, leunde achterwaarts over en na zijn opgeheven knie in beide handen, lijk iemand die eene gemakkelijke houding zoekt om te converseeren.

Hier zat hij gewoonlijk in een lagen zetel, zijn breeden rug gebogen over het tafelberd, zijn ellebogen breed uitgezet en zijn kaalronde hoofd naar voren, wroetend in de vele papieren. Het was een groot man met bol gelaat, een klein neusje en een dikke grijze snor daaronder. Hij had een helderblauwen blik.

Zoo viel ze op het kleine tafeltje Louis XV, juist te midden op het rood marmeren tafelberd, pletste verder open langs de witte vacht, vóor 't mahoniehouten bed, kroop hooger op, tegen 't bed aan, totdat ze daar, tusschen de plooien van een blauw-satijnen bovensargie, over een lieve roze hand kwam streelen. Al de rest van de vierkante kamer was nog met blauw-grijze schemering omdaan.

Ameye echter en keek niet op, en Goedele was insgelijks in alleenig gemijmer verzonken, zoodat tante Olympe van lieverlede ook zweeg en alzoo haar wimpers voelde dudderen. 't Duurde een ommegang van haar altijd-zelfde gedachten, eer ze haar oude kappe boog en tegen het tafelberd in slaap donkelde. Een zonderlinge koortse hing in 't geluchte.