United States or Christmas Island ? Vote for the TOP Country of the Week !


Er bleven er nieuwsgierig voor 't fonteintje staan dat op zijn hoogste spoot, en flitsperelend neerdripselde op den rug der rustige goudvisschen. Anderen zagen de kloeke Kempische hennen en hoendervogels na, en ieder stond verpaft van den schoonen pauwesteert. De pijpen smoorden, en het goud schitterde, en daaromendom lag de wereld in de zon. Ineens liep er een rietklankig lieken door den hof.

Hun geblaf vulde de lucht, hanen kraaiden, bijen bromden, en in den blauwen hemel stond een lenige pluim van kleine witte wolkskens. Pallieter was geroerd door dit fel, heropbeurend leven; hij haalde een ebbenhouten fluit uit den zak en begon er een blij liêken op te spelen dat klaar over de velden trippelde. Het was alsof het de Lente was die zong.

Zorg er voor, Frits, dat je dadelijk voor de dames een voetenbankje haalt, anders zou je zijn; misschien zouden ze je wel voor een jongmensch houden. De boer hield zijn pet in de kamer op; hij werd zelfs zoo , dat hij tot den advocaat zeide: »Je kinderen lieken krek apen." Ochtend morgen dageraad het krieken van den dag. Het begin van den dag.

Pallieter was danig blij, greep al rijdend een handvol zurkel die hij uitzoog, speelde weer een liêken, en zóó kwamen zij aan het Hofken van Ringen. Het was een oud, vlaamsch kasteeltje in rooden kareel met witte banden, met een steksch schaliëndak en een fijn torentje, oprecht gemaakt om den regen een schoone, zingende vloeilijn te geven.

Hij werd sterk en groot en begost te zingen, mee op den beiaard, die langzaam, door een kalmen wind gestooten, een oud, schoon lieken over dezen kant der velden strooide. 't Waren als klanken van zwaar goud en huppelend zilver, en in de verte floot een snoeiende boer het liedje mee. En het klonk: "'t Was op een rievierken dat si saten," enz. Hij kwam aan overstroomde beemden.

"Liekes, liekes!" riepen er stemmen, en Pallieter begon te zingen van "De visscher van Blanckenberghe," en bij het refrein wiegde breed de menschenkring, arm aan arm, al zingend over end' weer. Als 't lieken uit was en iedereen van 't schudden en touteren in 't zweet stond, moest Marieke zingen. Ze stond recht en zong met aangenaam, hier en daar wat haperend stemmeken, van "De Klepperman."

Als het lied uit was, ging de hobospeler rond met zijn pinnemuts, en kreeg van ieder wat. Toen speelden zij nog een kort lieken en trokken er met sleepende stappen van onder. "Ik gaan mee," riep Pallieter, "want dat is te schoen! Kom 'k zal elle de hoeve wijze," en hij ging mee met hen van hoeve tot hoeve, en zijn bewondering steeg voor die vuile zwervers en voor hun schoon muziek.