United States or Switzerland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Alle mannelijke Mantelbavianen begaven zich naar den rand van de rots, knorden, bromden, brulden en sloegen woedend met de handen op den grond; aller oogen richtten zich omlaag, de geheele bende rende heen en weer; eenige bijzonder grimmige mannetjes begonnen bij den rotswand naar beneden te klauteren.

Het was warm. Ja, het was vreeselijk warm. Trien had een kleur als van geroosterd brood. Een grasspriet tikkelde aan tegen haar neus, een vlieg mafte rustig op haar koon. Ze sliep als een dikke blom in het gras. Het was warm. De zon gloeide neer op den landweg. Dikke logge vliegen bromden tusschen de halmen.

Hij begon namelijk met de letters, de lettergrepen en de woorden en behandelde verder de overeenstemming van naamwoord en werkwoord, van bijvoegelijk en zelfstandig naamwoord tot groote bevreemding van velen, van wie sommigen reeds het bekende gezegde van Horatius in hun baard bromden: Wat wil hij toch met al dien flauwen onzin?

Pieps en Poel stonden met kromme ruggen en stijvige staarten op de aanrechtbank toe te kijken. "Hou het paard toch vast!" "'t Doet geen kwaad. 't Is een mak beest!" De merrie stond schuin op de tuintrap en snoof de biefstuklucht op. "Kischt! Kischt!" riep ik. "Laat 'm toch gaan!" Lou dekte de tafel. Pieps en Poel bromden tegen het paard. Toen kwam het de tuintrap op. "Kischt! Kischt!"

Plotseling ontstond een groote beweging onder de zeehonden, die ijlings in 't water trokken, onder de ijsberen, die, met neerhangende ooren, jammerlijk bromden en onder de raven, die, krassend van angst in de wolken verdwenen. En nu hoorden Nele en Uilenspiegel de doffe slagen van den stormram tegen de muren van ijs, waarop de reus Winter gezeten was.

Over het pak manufacturen kroop een duizendpoot; bij Trien's neus zat wijsgeerig onbeweeglijk een groote spin. Het was warm. Gerekt-klagerig klonk het kikkergekwek uit de sloot. De vette vliegen bromden. De bij snorde. Het gras lag onbewogen. Plots duwde moeder een dikken pink in het linkeroor, rukte 'n paar maal nijdig en keek suf-slaperig op. "Trien!"... Ze bewoog niet.

Een paar goede, geschoolde stemmen en de geestdriftige van den student, die op Willems verzoek de woorden gedicht had, waren bovenuit te hooren; de meeste meisjes piepten bedeesd, en sommige societeits-mijnheeren bromden maar zoowat mee, anderen hoestten, of vielen alleen nu en dan in, bij een hoogen uithaal.... Het geheel klonk valsch.... Maar Annie hoorde er niets van.

De dag schreide zijn weening uit over de huizen, die omhangen met hun bonte opschik, suf dommelden en krachteloos, gelijk menschen in slaap gevallen in hun mooi pak; en midden op het plein daar rees een gevaarte van bontheid, daar begonnen in de hoogte de kleuren te schreeuwen en te vloeken tegen de teêrheid van den morgen; dof en onsamenhangend bromden de kleuren, als het razen van een troep bedronkenen, die in hun roes hardop droomen.

"Loop nu weg, anders eten we je op," bromden de beertjes. "Ja, doe dat maar," zei de jongen. "Ik kan niet meer wegloopen." Dadelijk strompelden de beertjes naar de berin. "Moeder, Moeder, hij wil niet meer spelen!" klaagden ze. "Dan moet jelui hem samen deelen," zei de berin. Maar toen de jongen dat hoorde, werd hij zoo bang, dat hij dadelijk weer begon te spelen.

Maar hij beet niet door, want hij was speelsch, en wou zich een poosje met Duimelot vermaken, vóór hij hem doodbeet. De andere liep hem na, om hem den jongen af te nemen, en terwijl hij voortstrompelde, viel hij precies op den kop van hem, die den jongen droeg. Toen rolden ze over elkaar, beten en sloegen elkaar, en bromden.