United States or New Caledonia ? Vote for the TOP Country of the Week !


PROTEUS. Dat gij niet zelf er woont, maar die verpacht. JULIA. Daar komt de hertog. HERTOG. Hoe is 't, heer Proteus? en hoe gaat het, Thurio? Wie uwer zag sinds kort heer Eglamour? THURIO. Ik niet. PROTEUS. Noch ik. HERTOG. En mijne dochter? PROTEUS. Ook niet. HERTOG. Nu, dan, Dan vlood zij tot dien kinkel Valentijn, En dan is Eglamour haar metgezel.

Doch toen uw geld op was, hebben de welopgevoede natien u den rug toegekeerd, even als aan de akademien de jongelui van goeden huize wel voor eene poos omgang houden met den vermogenden kinkel die hun oesters voorzet en champagne schenkt, maar hem aan zijn lot overlaten zoodra het uitlekt dat zijn vader bankroet gemaakt heeft.

Japi was een kerel als een karrepaard en sloeg er op in als 't moest met een kracht en een bedrevenheid waartegen de plompste kinkel 't moest afleggen. Zoover kwam 't in Zierikzee niet. De Zeeuwen zijn de beroerdsten niet. Japi placht te zeggen: "'t Eenigste wat me spijt is dat je op Walcheren niet eens af en toe een relletje hebt."

't Is goed, dat men in de kerk ernstig zij. Maar na de mis moet men de bruid als in een droom laten ronddraaien. Een huwelijk moet koninklijk en tooverachtig zijn. Ik haat een boersche bruiloft. Men moet ten minste dien dag op den Olympus zijn! Weest goden. Ach! men zou sylphiden, gratiën, liefdegoodjes kunnen zijn, en men is een kinkel! ieder pas getrouwde moet een prins Aldobrandini zijn.

Hier mannen! smijt me dien kinkel uit den kring." Dit was aan geen dooven gezegd: vrij onzacht grepen eenige soldaten den jammerenden en vloekenden huisman bij 't wambuis en slingerden hem buiten den kring, zoodat hij vlak tegen Bouke aantuimelde.

Bij ons in Engeland wascht een boer zijne handen als hij thuis komt, trekt zijn werkbuis uit, doet zijn rok en schoon linnen aan, kleedt zich als een gentleman en is in niets van Lord A. of Sir John B. te onderscheiden; hier in 't land smijt een boer ook zijn buis uit, maar wascht zich niet, trekt niets aan, valt plomp aan de etenstafel neer, en eet, bless my life, in zijne hemdsmouwen en met den hoed op den kop! en zoo blijft hij ook een kinkel in de oogen van iedereen."

"Ik vraag je Toon, of je ons helpen wilt om den dokter te zoeken? Je kent de wegen in 't bosch." "Hêt z'n mooie zoetelief 'em de deur uitgeschopt? Wel, óf ze gelijk had; zoo'n domme kinkel! Als ie geen centen had en toch en gebraaien haan wou uithangen, waarom dan niet dien ouwen lands-palfrenier van De Zonsberg goejen nacht gezeid!

Zoo was er eens een die mij zei, terwijl Tieldeken hem in den kelder een glas bier ging halen: 't Es 'n malsch poezeken, e-woar, meniere; moar 't es spijtig da ze kromme bienen hêt. Een golf van bloed steeg naar mijn hoofd. Kromme beenen! Daar had ik nooit iets van gemerkt. Hoe wist die kinkel....! Hè-je da nog nie gezien, meniere! lachte hij om mijn verbouwereerdheid.

Terwijl ik wandel, door nieuwsgierigheit gedreven, Zie ik van verre in 't dorp twee goochelaars verheven Op hunne ladders staan, die, rustende aan den muur, Het volk vermaaken by 't gezwets met kuur op kuur. De kinkel grijnst en houdt zijn oor en mondt wijt open. Hy schatert, juicht en zwelt, terwijl zy windt verkoopen.