United States or Kosovo ? Vote for the TOP Country of the Week !


De tocht ging met vreugd en vroolijkheid, en dat verbaasde hem niet, nadat hij had gezien wie de leider was. Dat was niemand minder dan de zon zelf. Die rolde vooruit langs den weg als een groot stralend hoofd, met haar, van veelkleurige stralen en een gezicht, dat van vroolijkheid en goedheid glansde. "Vooruit," riep ze onophoudelijk. "Niemand hoeft bang te wezen, als ik er bij ben.

Otto echter zeide ze te zullen gaan zoeken, en hij drong het park in, donker, onder de vage dichtheid van het loover, vol schaduwen tusschen de silhouetten der boomstammen. Waar het gebladerte ijler was schemerde de parelgrijze avondlucht als een hoog verschiet, en er glansde een bleeke witte maan.

Het aangezicht van den taxiarch glansde van genoegen, terwijl hij, Syloson bij de hand vattende, uitriep: »Bij den hond , vriend, wij zullen niet op ons laten wachten, en uwe lederzakken eere aandoen! Wat dunkt u, zoudt gij dan Archidike en de drie bloemenmeisjes niet bestellen, met een paar fluitspelers om 't ontbijt op te luisteren?" »Geene van die allen zal ontbreken!

Jachjemed had een nieuwe fez, een zwart koorden kwast hing in zijn nek neêr en over de borst uit de omslagen van de hangende kap glansde van blauwe zij het Zondagsche onderkleed.

Op de tafel, waar een verschillig servies van porselein en zilver glansde, rustten in breede schalen de druiven, met zomer beladen. Over die purperen weelde, bij trossels saamgedrongen, kwam zweven het teere gewaad der lente. Het waren blonde voolen die roerden geluideloos. De amandels tokkelden kort in het licht.

Daar liep hij dan wel tegen te praten in zich zelf, als hij terug wandelde naar 't druk-modieuse villa-gebouw, waar ze hem wachtten met een chic-gedekte koffietafel, opziend tegen 't moeten scheiden van zijn stil zijn in 't plechtige buiten, en hij zei: laat ik daar nu toch niet aan toegeven, dat is toch allemaal bedrog! laat ik nu blijven leven, stil, met 't genot van de dagelijksche dingen, met me werk en 't goed zien van alles om me heen, laat ik nu tevreden zijn, leven in me zelf zonder hoop op geluk van buiten af.... Maar toch, telkens in-eens, altijd even onverwacht, en maar half bewust was ze er weer, die kloppende ontroering, van iets groots, moois, eindeloos begeerlijks, dat glansde, even boven zijn blik, en dat vervaagde en weg was, als hij er naar kijken wou, er denkend naar zocht.

Pralend stonden ze tegen den hemel, die mat glansde in een flauwen weêrschijn van smaragd, gestrookt door vale violette windstrepen, verflenst in den stoffigen dampkring. Rustig, als gegoten in brons zaten ze op hun paarden, de roode borst van hun uniform vooruit, machtig in het oog slaand bij de nadering, zwaar rood, als de bloedplassen op de schoften der stieren.

Zij lachten ook, eindelijk verzoend met het gevreesde denkbeeld; en inniger glansde de hoop op de toekomst, als een zacht-streelend licht van nog mogelijke herleving en geluk. De vijftiende November was de vastgestelde dag voor het vertrek.

Maar het verhevene, de leering en de moraal van dat grootsche schouwspel gingen voor den knaap verloren; hij dacht alleen aan de heerlijkheid van het tooneel voor de toeschouwende natiën; en zijn gelaat glansde van verrukking bij het denkbeeld, dat hij dat kind mocht zijn, zoo de bedoelde leeuw maar een tamme was.

En het glansde in zijn wiganteziel van zaligheid, terwijl hij het Scaec neêr zette op de tafel en den vinger ophief, als dreigde hij het, mocht het aan wegzweven denken. Maar rustig bleef het staan en het schitterde in een zonnestraal en het was zóó schoon... Wat was alleen die knop, die ter zijde uitstak als een witte jochant?