United States or Tonga ? Vote for the TOP Country of the Week !


Nu is 't uit ja; maar al lust je nog altijd meer, je hebt het toch beter dan menige stumperd, die meer ransel dan brood krijgt, en van 's morgens tot 's avonds in 't haam hangt dat de borst er uitziet als 'en gevild konijn." Het magere jaagpaard geeuwt verschrikkelijk. "Neen, jou heb ik geen kwaad gedaan," hervat de jager: "En Grietje ook niet, die zonder Toon voor de poes was geweest.

Nauwlijks ènkele woorden maar... om verschil van opvoeding, rang en stand zéer weinige. En hij ontmoet niemand. Niemand. Waar zijn zijne kennissen toch van daag! Zijne kaken worden stijf: hij geeuwt van... conversatie-lust. Zijn medemenschen loopen hem haastig, onverschillig voorbij.

Je bent gelukkig, je hebt aangename droomenvolten.... tot dat je liefste, je nimbusomkranste engel, je sprookjeskoningin, je droomengebiedster even met 'r wijsvinger aan 'r neus komt of leelijk geeuwt of tersluiks glimlacht om 'n dubbelzinnigen mop of 'r moeder afsnauwt of weet ik wat nog meer! tot dat ze, bedoel ik, in één blik, 'n klank, in 'n tiende deel van 'n seconde, verandert in 'n doodgewone juffrouw, die natuurlijk d'r goeje zij wel hebben zal, zooals ieder mensch, wel ja, waarom niet!.... maar dan ga je toch maar weg, , dan ga je maar weg....

En tracht haarkloverige dialectiek zich uit alle macht aan hem op te dringen, hij laat zich niet opwinden, hetzij tot een geestdriftvol "ja" knikken, hetzij tot een verontwaardigd "neen" schudden, maar geeuwt, met, o, welk een grooten en, o, welk een gezonden geeuw. Het is vertwijfelingswerk, het pogen, hem mee te krijgen in welke futiele en knutselige geestesstrooming ook.

Voordat gij aan de plaats uwer bestemming zijt, kunt gij niet rusten; al hebt ge 't nog zoo hard op die houten banken der derde klasse, al vermoeit gij u nog zoo in die stootende wagons der middelklasse, al glijdt gij nog zoo dikwijls van die roodlederen zittingen, ja! al geeuwt gij ook en al verveelt gij u ook in die mollige kussens der eerste klasse 't baat u niet of gij klaagt, gij moet mede.

Doch, mort niet, gij, die met weinige stuivers uwe reize moet vervolgen. Wordt niet moedeloos, brave reizigers van den middelrang. En gij gij vooral geeuwt niet, die daar makkelijk in het dons wordt gewiegd. Ziet gij hebt niets dat u hindert; ziet, ú juist valt het zooveel lichter uw geest te verheffen. Waarom verveelt gij u?

'k Wou wel eens weten of Smits, dien wij van avond ontmoetten, mij herkend heeft. 't Is een fatale positie. Er zijn standen in de maatschappij, Men moet zijn fatsoen toch.... bewaren. Zie.... je.... fatsoen...." Mijnheer geeuwt geweldig. Op een zeer nietig en pover gemeubileerd zoldervertrekje ontdoet zich de Betuwsche neef, bij 't schijnsel van een olielichtje, van zijn Zondagsche kleeren.

De kat geeuwt, rekt zich uit, wentelt zich op de andere zij. De wind stoeit het dooie vlinderlijfje op boven de groote, groene planten, boven de knikkebollende pluimen van geel. De kuikens piepen. De blaren suizen als de zee. De bel luidde onbehaaglijk. "Ik kom, ik kom!" Voor de deur was Lou. "Wat is dat voor krankzinnigheid!"...

Geen verheffingen van den grond, geen afwisseling van bouworde, niets opwekkends. 't Was een koud, regelmatig, afschuwelijk geheel. Niets beklemt het hart meer dan evenredigheid; want evenredigheid is verveling, en verveling is de grond der treurigheid. De wanhoop geeuwt. Men kan zich nog iets vreeselijker voorstellen dan een hel, waarin men lijdt, namelijk een hel, waarin men zich verveelt.

De familie, waar ze vroeger juist niet zoo heel veel van gesproken had, was meegevallen....! "Nietwaar, de types van Geldersche gulheid? En weet je, fortuin; ja.... fortuin!" "Allerliest-lieve menschen!" besluit de echtvriend en geeuwt, en sluit de oogen, en droomt van den berg in Luilekkerland.