United States or Vatican City ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zeg aan je kameraden gerust dat de aangekomene een ongelukkige nicht van mij is, terwijl ik hun vriendelijk verzoek haar met den verschuldigden eerbied te bejegenen; jou, Grietje," liet mevrouw er op volgen, "behoef ik zulks niet eens te zeggen; je ziet dat de wederontmoeting mij eenigszins heeft getroffen, maar nu gevoel ik mij toch weer in staat om naar mijn gezelschap terug te keeren."

Of Toon er spijt van had, dat hij heeft gelachen om een geneesmiddel, waarvan Grietje wel eens gehoord had, dat het verlorene krachten terugschonk, doch waarvan hij in zijn toestand eer een nadeelige uitwerking verwachtte, of, dat er iets anders bestond, 't welk zijn geest kwam kwellen....? Althans, hij staarde in het flikkerende kaarsje, 't welk in de lantaarn brandde, en terwijl hij met de linkerhand het fleschje omvatte, krauwde hij met de rechter het paard zachtkens achter de ooren, waarna diens hoofdrekken duidelijk bewees, dat het hem goed deed.

Zonder te spreken zette hij zich op den rand van Ritters kribbe, en bleef om den man die zich voor zijn dierbare Grietje had opgeofferd, zoo mogelijk tot hulp te zijn. De middag verliep, en, toen de avond begon te vallen, verliep ook langzaam de felle koorts, welke aan de slooping van Ritters krachten had gewerkt.

Een gezelschap buitenlieden, wantrouwig en nieuwsgierig komt binnen. "Grietje!" roept de buffetjuf. De buitenlui zitten aan een van Grietje's "tafeltjes." Ik stap op. "Weet je 't wèl... Griet?" "Ach zanik nou niet langer!... 'k Was eergister vet!" "Wat wou-die?" vraagt de vriendin. Grietje fluistert. De vriendin kijkt me vijandig an en zegt snerpend-kwaadaardig: "Jezus, wat 'n brave Hendrik!

"Ja mevrouw, we mogen God danken!" sprak de werkvrouw, toen zij, den dag nadat de familie Brolet op Water-zicht was aangekomen, hare verontschuldiging over haar terugblijven betuigd had: "mijn lieve Grietje is het gevaar te boven.

Geurt had medelijden met Grietje en met haar redder, en, om hun ongemerkt eenige versterking te kunnen bezorgen, greep hij een, wel is waar vergeeflijk doch niettemin laakbaar middel aan, en maakte zich schuldig aan schending van goed vertrouwen.

"De burgemeester vertelde me nog van je zoon," zei Teunis, die eindelijk ter zake kwam; "en ik en Gijs dachten zoo, dat moesten we je toch even komen zeggen." "Wat is met onzen Gerrit?" vroeg moeder Grietje verschrikt. "Neen, niets; maar hij had van den burgemeester van Bunschoten een boodschap gekregen dat de nieuwe meester nu ook al bij de Scholtianen hoorde."

"Wat zullen wij toch doen, Moeder?" roept Grietje: "en niemand om ons raad te geven! Dat Barend maar hier ware." De schrandere lezer zal beseffen, dat de Barend, wiens tegenwoordigheid door de jonge juffrouw verlangd werd, natuurlijk niemand anders is dan haar verloofde, de leeraar Bernardus Somers. Maar eer wij verder gaan, dien ik een woordje te zeggen over het gezin van onzen zeeheld.

Dat ik verschrikkelijk triest was toen mevrouw op d'r sterfbed me nog goejen dag zei en prees dat ik altijd zoo ijvrig en trouw was geweest, waar God me voor loonen zou, dat kan je begrijpen. Zij gaf mij de hand en zei nog ten slotte: "Grietje in den hemel hoop ik je weer te zien, dan zijn we allen gelijk."

't Was een akelig geval, dat verzeker ik je, maar God heeft alles ten beste geschikt, want ook den ouden jager, die tot Grietjes redding het meeste toebracht, heeft het geval niet zóóveel kwaad gedaan als men in 't eerst wel meende; 't is een goeje stumperd; Grietje had altijd zoo'n medelijden met hem, en bracht hem zijn brood en koffie.