United States or Romania ? Vote for the TOP Country of the Week !


HELENA. Steeds, in den tempel, in de stad, in 't veld, Doet gij mij leed aan. Foei, Demetrius! Uw smaadlijk doen werpt op mijn kunne een smet; De man voer' strijd om liefde, niet de maagd; Die verg' geen min, om min zij haar gevraagd. Toch volg ik, en tot hemel wordt mijn hel, Mag 't zijn, dat uw geliefde hand mij vell'!

't Komt mij voor dat juist zij, wier hart en geest sterk zijn, 't meest bezocht worden door datgene, dat men Noodlot heet! Foei wat ben ik somber, dat komt zeker doordat ik in den laatsten tijd zooveel ellendigs heb gezien en doorleefd. O! nietig wurmpje, dat ik ben, dat al siddert en beeft, als 't de roe nauwelijks op zich voelt neerkomen; hoe wil ik toch troosten en opbeuren?

Gij zult toch niet langer verkiezen hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen." "'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen, terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde. "Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!"

Nu trekt hij den schotel met de fijne vogels naar zich toe. "Meen je, dat ik ze niet ken?" brult hij den knecht tegemoet. "Geloof je, dat ik ze moet hooren schreeuwen, om ze te herkennen? Foei voor den duivel! Hoe durf je Kristiaan Bergh kraaien voorzetten!"

Ongebruikte spijzen bederven. Bederven!! Foei! dan beter anderen, die honger hebben, opgezocht. Wis en zeker 'k solliciteer naar B.... c. a." Bladz. 116 2 December 18.4. "Zonder kruiwagens verkruit men het zand niet. Zonder kruiwagens wordt geen student minister.

Foei, riepen de drie gratiën. Zoo'n gemeene straatdeun! Vervolg: Onechte Zoon, gekompliceerd met 'n echt zilveren doosje, onechte eerlykheid, echte naïveteit van Leentje, onechte bravigheid der juffrouwen Pieterse.

"Foei, van den ziekelijken trots!" wilt ge uitroepen; of ik u bewegen kon te zeggen: "De arme afhankelijke!" Vergun mij den toestand andermaal in beelden te brengen, het zal de scherpste toets van de billijkheid mijns verlangens zijn. Mogt die schets mijner voorstelling tevens vrijwaren voor al te eenzijdige opvatting!

Ik leverde u die keten; kunt gij 't looch'nen? ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Gij deedt het, zeker; ik ontkende 't nooit. KOOPMAN. Dit deedt gij wel, heer; ja, gij zwoert er op. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Wie hoorde die verlooch'ning; wie dien eed? KOOPMAN. Gij weet wel, dat mijn eigen ooren 't hoorden. Ellend'ling foei! 't is zonde, dat gij leeft, En nog verkeert waar brave lieden zijn.

Heeft dan die oude man gelijk; holt zij voort op een weg die ten verderve leidt.... op een weg die....? O foei Eva, schaam je! zegt ze bijna hoorbaar terwijl ze zeer haastig voorttreedt: In 't donker ben je bang. Kinderachtig kind!

Op de visite lachten de vriendinnetjes haar uit en noemden haar "Juffertje Te Laat." En als ze groote menschen op zich wachten liet, zeiden ze allemaal: "Foei, wat een onbeleefd kind! 't Is te hopen, dat ze die leelijke gewoonte nog afleert, eer ze groot is." Ja, 't was te hopen; maar het gebeurde niet. Hilda werd wel grooter, maar ze bleef "Juffertje Te Laat!"