United States or Micronesia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een deel ontvlood alreeds, maar vliegt, in nieuwe pijlen De dood weêr in 't gemoet, terwijl zy haar ontijlen. Nu breidt het heir zich uit: en vaart op 't doodlijk veld Afgrijslijk rond, terwijl de bloedstroom telkens zwelt. Men trappelt met den voet, men kneust, en splijt, en plettert, Wat nog de leden krimpt of met de tanden knettert.

En wij voegden ons in den stoet. Nu, op het trilleren der sistra-snaren, aangetokkeld door de staven, liep ik tusschen de priesters, plechtig, en bereed Charis mij met een kinderlijken lach van zoete blijdschap. En achter mij en ter zijde, liepen de drie zwijnen mede, zoo deftig, of zij reeds weêr senatoren waren. En achter ons kwam Davus. Dan schreed, tusschen weêr priesters, de zilvergebande opperpriester en de zingende maagden gingen vóor het gedragen en gesluierde beeld van de godin, dat, zoo als ik begreep, voor een mysterie naar Larissa vervoerd was geworden en nu wederom naar haar tempel terug werd gebracht. En het was een zacht en rythmiesch treden op de maat der teêr neêr tinkelende en als met helle droppelen afdroppelende muziek, die hoog op in de lucht en den morgen steeg, met het twetteren der leeuweriken mede. Rond om ons baaierde de woeste wereld, breidde zich het woeste landschap, strekten zich de ruige rotsvelden of groeven zich de rotsafgronden afgrijslijk, maar boven ons blauwde de wijde hemel op door de laatste, rozige ochtendmisten en slingerde zich onze witte stoet langs wat hier weg was en da

"Welk een afgrijslijk tooneel!" zeide Kennedy met verontwaardiging. "Het zijn leelijke kerels!" zeide Joe, "maar als zij eene uniform hadden, zouden zij gelijk zijn aan alle strijders der wereld." "Ik heb veel lust om in het gevecht tusschen beiden te komen," zeide de jager, zijne karabijn aanleggende. "Neen! neen!" antwoordde de doctor, "laten wij ons bemoeien met wat ons aangaat.

Toen kwamen de vrouwen en kinderen en namen van allen afscheid. Sommigen zagen immers hun echtgenoot of vader voor de laatste maal? Anderen begaven zich naar de sombere plaatsen onder de groote lindeboomen en snikten een laatst vaarwel toe aan de dooden... 't Was aangrijpend. Daar werd ook een afgrijslijk gegil hoorbaar de angstkreten van een veroordeelden misdadiger.

Toch leeft altijd de oneindige woestijn. Wie zal haar duizenden bij namen noemen? Insekten, die, niet minder dan de bloemen, Met licht en kleuren overgoten zijn; En vogels, die ter nauwernood nog weten Wat vrees voor menschen is; een slanggebroed, Voortschuivend als een dichtgeschubde keten, Afgrijslijk schoon, in goud en purpergloed!

Uw harte bloedt bij het angstig bespieden van dat afgrijslijk schoon tafreel, waar de blanke duivel ten troon zit en die arme zwarten tot dieren verlaagt. Zegt, Broeders der Kunst, vraagt gij ook, hoe zij haar God zocht te dienen, nu gij die Syrische vrouwe ten prooi van den woesteling ziet, die haar met onzalige vingers den teederen boezem nijpt, en straks haar ten vure zal doemen?

Twee-, driemaal staat hier Proteus' naam; o wind! Wees kalm en blaas geen enkel woordje weg, Totdat ik ieder enkel woord gespeld heb, Mijn naam slechts niet; dien draag een wervelwind Naar een afgrijslijk steile, ruwe klip, En stort' hem in de gramme baren neer! 122 In éénen regel, zie, zijn naam tweemaal; "De mijm'raar Proteus, diep onzaal'ge Proteus, Aan de engel Julia"; dit scheur ik er af; Doch neen, dat niet, daar hij mijn naam zoo aardig Met zijne weeklachtnamen heeft gepaard; Ik wil ze vouwen, de' eenen op den and'ren; Kust nu, omarmt u, kijft, doet wat gij wilt.

De soldaten hieven tusschenbeide de stokken op en striemden de naakte ruggen dier twee ongelukkigen, dat het afgrijslijk was om te zien. Het bloed liep hun langs de donkere huid en bij elken slag weerklonk een koor van gegil en gebrul uit de bende volks. Afgrijslijk, afschuwelijk, riep de luitenant uit, en dat volk vindt daar vermaak in?

Zy trokken voort, en zwegen. Afgrijslijk klonk die taal 't gebannen Geestendom In de ooren en door 't hart. 't Bleef van ontzetting stom, En voelde in d'eersten schok den adem zich ontbreken, Die 't ophield in de lucht.

Ze sloeg haar hoofd met een snok achterover, en stond daar een oogenblik met hatelijke blikken en dichtbeloken lippen, zich in te houden precies, om geen uiterst geweld te zeggen. Dan schoot ze uit, lijk een razende, onbeteugeld en afgrijslijk. 't En zal!... Hoe gij 't ook draait of keert, hoe oolijk gij 't aanlegt, hoort ge? 't En zal!