United States or Botswana ? Vote for the TOP Country of the Week !


De mist strekte zich uit van zee tot eene hoogte, hooger dan de Alpen. Ook deze mist ontstond uit deeltjes, die aan het microscopisch onderzoek ontsnapten. Hij volgde op eene groote vulkanische eruptie op IJsland. De deeltjes zijn toen niet hoog genoeg geweest om schemeringsverschijnselen te voorschijn te roepen. De droge mist van 1783 heeft anders groote overeenkomst met dien van 1883.

Maar de spectraal-analyse heeft ons gedurende de waargenomen schemeringsverschijnselen over het algemeen met den spectroscoop geene vermeerdering in sterkte aangetoond van de lijnen, die aan waterdamp worden toegeschreven. Honderd jaar vroeger, in 1783, was geheel Europa bedekt met een drogen mist, gedurende de zomermaanden, met doorgaand droog weder.

Als titelplaat vindt men daar eene uitstekend geslaagde chromolithographische reproductie van zes crayonschetsen, genomen na zonsondergang aan den oever der Theems te Chelsea, den 23 November 1883. Beter dan de meest gedetailleerde beschrijving, geeft eene beschouwing van die schetsen ons een duidelijk beeld van de schemeringsverschijnselen. De schemering duurde die dagen veel langer dan anders.

Kan men dus al niet op grond van microscopisch en chemisch onderzoek besluiten tot het verband van de optische verschijnselen en de Krakatau-stof, zoo is het toch zeer waarschijnlijk, dat dit verband bestaat. Beschouwen wij eerst de schemeringsverschijnselen.

Denkbeelden van E. Douglas Archibald. Speelt de waterdamp een rol bij de schemeringsverschijnselen? Is de electriciteit in het spel? Redeneering van W. Crookes. Theoretische beschouwingen. De proeven van Prof. Kiessling. Het gebied van den aschregen volgens de Royal Society en volgens Verbeek. Afmetingen van de stofwolk van Krakatau. Hare hoogte.

De heer Verbeek zocht te vergeefs naar berichten uit Indië over roode schijnsels na deze eruptie. Merkwaardig is het echter, dat gedurende 1815 van af den 15den Mei de ons bekende roode schemeringsverschijnselen op buitengewoon sterke wijze zijn waargenomen in Engeland. Gegevens uit andere landen ontbreken echter geheel.

Bij het bespreken van de schemeringsverschijnselen in hoofdstuk X zullen wij zien, dat het gebied, waar asch gevallen is, waarschijnlijk nog veel grooter is. Wanneer men verneemt, dat de berg 18 K.M3. uitgeworpen heeft, dat de zee 34 meter rees, en dat van Krakatau 23 K.M2. weggezonken is, dan vrees ik, dat die getallen als zoodanig, droog en dor als ze zijn, niet veel indruk zullen maken.

Als men het niet in twijfel trekt, dat eene cirrus-wolk van de beschouwde afmetingen belangrijke terugkaatsende en absorbeerende eigenschappen zal vertoonen, dan is het ook niet onmogelijk dat de stoflaag alleen, zoo lang zij geen groote verticale afmetingen had, de schemeringsverschijnselen heeft veroorzaakt, al was ze dan ook overdag nagenoeg onzichtbaar.

De andere optische verschijnselen: de bloedroode, blauwe, groene en loodkleurige zon en maan, en de droge mist, kwamen het sterkst in 1883 tijdens de uitbarsting voor, terwijl zij langzamerhand verminderden. Deze verschijnselen moeten in alle geval worden toegeschreven aan vaste deeltjes in de atmosfeer, en ook de heer Verbeek schreef ze bij hun eerste optreden toe aan stof, afkomstig van de uitbarsting. Ik wil echter hier de aandacht hoofdzakelijk vestigen op de schemeringsverschijnselen. Voor wij partij kiezen voor de slotsom der commissie tegen den heer Verbeek, voor wij al de optische verschijnselen gedurende twee en een half jaar mogen toeschrijven aan Krakatau-stof, dient onder anderen eerst te worden aangetoond: 1° dat de hoeveelheid en de hoogte van de uitgeworpen stof voldoende was, en dat die stof 2