United States or Bulgaria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een der jongens floot een wijsje. De touwen van den mast knarsten onder den druk van den koelen wind; toen doken schaduwen op, eerst onduidelijk, toen helderder. Het waren puntdaken van huizen en masten, uit zee oprijzend; zonder duinen of rotsen lag Marken daar, als een zeer groot vlot op het water, half ondergedoken. De boot stopte aan de kade en werd vastgelegd. Ik sprong aan land.

Hansen met zijn scherpe oogen verklaarde dadelijk, dat het een Eskimo was, die naar ons toekwam. Spoedig doken meer op tusschen de ijsschollen, en in een oogenblik hadden we 34 mannen en jongens op een afstand van tweehonderd meter voor ons. Zij bleven staan en keken naar ons, zonder het voornemen aan den dag te leggen, om naderbij te komen.

De wimpels flapten in den wind, de zeilen zwollen, de golven bruisten, gekapt met sprankelend schuim. Zeemonsters doken blazend op langs den boeg. Aan de kimme doemden blauwe bergen. Bij een zonnig eiland viel het anker. Justus wandelde onder de palmen van Taprobane, over welks wonderen hij kort tevoren gelezen had in het boek van vader Haafner.

De gewichtige gezichten van de oude deftige dames doken lachend en rood van 't bukken van onder de armenpoorten op; boven de handen lachten de hoofden elkaar toe, en, toen na 't spel de stoet weer voortging in wijde bochten slangend door de zaal, waren de bewegingen losser en vlugger geworden, was 't of de muziek in de leden getogen was, ze lichter makend en veerkrachtiger.

Uit een grot, waar hij zich schuil hield, wierp hij naar hen met zijn nimmer-missende schichten; andere dieren doken op; het nam geen einde meer; en hij ontwaakte met woest-rollende oogen. Bevriende vorsten noodigden hem ter jacht.

Het ravijn glooide diep naar omlaag, met ruig struweel begroeid; de gezwollen stroom schuimde er bruischend met val op val de rotsblokken af en in die diepten doken de nachtelijke schaduwen weg.

Bij dat geluid sprongen de kleintjes op alsof ze gestoken waren en doken aan den tegenovergestelden kant in het kreupelhout. Maar die vreemde omgeving maakte hen angstig; de schorre kreet, die maar door de opgeschrikte bosschen snerpte, vervulde hen met een naamlooze ontzetting.

In de kamer zat Japikje met drie vrijers. Hij had zich te haasten. Woest snelde hij naar de kleeren. Ze ijlden in de hoogte, ze bleven zweven in de lucht, ze doken in den schoorsteen, en, nadat hij weder naar het venster was geloopen, bemerkte hij, dat ze zich kalm tegen de schouw hadden gevleid, en dat Japikje met de vrijers vol verwondering het vreemde schouwspel bestaarden.

Naast elkander, genietend het water, als in éen zelfden glimlach van welbehagen, zwommen zij, heen en terug; doken onder, speelden speelsch met elkaâr. Oude kerels riepen hun toe, begeerig van oogen. Zij riepen terug, nooit om een woord verlegen. Scherts sloeg op scherts, kwinkslag op kwinkslag, water plaste in zonnegezeef tusschen kwinkslag en scherts.

Gauw op den grond, gij den eerste, en ik den tweede!" De beide hoofdmannen kwamen dichterbij. Zij liepen achter elkander. Daar doken eensklaps twee gestalten achter hen op twee duchtige vuistslagen, en de getroffenen lagen op den grond. "Goed zoo!" fluisterde Old Firehand. "Die twee hebben wij. Nu gauw naar onze schuilplaats met hen!" Ieder nam den zijnen op.