United States or Mongolia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gevolg: De Geest kan uitwendige voorwerpen, waarvan het menschelijk Lichaam eens de inwerking onderging, ofschoon zij niet langer aanwezig zijn noch bestaan, toch als aanwezig beschouwen. Bewijs. Axioma II na Gevolg v. Hulpst. St. XII v.d. St. XVII v.d.

En moet eindelijk de rechtmatige hoogmoed van een entomoloog niet ten top stijgen, als hij eenvoudige insecten de bewijzen ziet geven eener buitengewone bevatting en welsprekendheid het axioma bevestigen: In minimis maximus Deus: de mieren, die een lesje zouden kunnen geven aan de magistraatspersonen van de grootste steden; de waterspinnen, die duikerklokken vervaardigen zonder ooit iets van werktuigkunde geleerd te hebben; de vlooien die rijtuigen voorttrekken als echte koetspaarden, die exerceeren als soldaten, die beter een kanon afvuren dan de geëxamineerde artilleristen van West-Point?

Ik deed dit wijl ik ze aldus gemakkelijker uit het voorgaande kon afleiden, doch niet wijl ik zou willen loochenen dat zulk een zielestrijd meestal ontspringt uit één voorwerp dat van bèide aandoeningen de bewerkende oorzaak is. Axioma I achter Hulpst. III, zie achter St.

De regel, waarop zij zich als op een axioma beroepen, dat nl. de auteur geen recht heeft op den inhoud, maar wel op den vorm, moge in bepaalden zin opgevat en met betrekking tot bepaalde categorieën van geschriften waarheid bevatten, zoo als hij in dit verband te pas wordt gebracht, mist hij elken grond.

Het voorwerp der voorstelling welke den menschelijken Geest uitmaakt is het Lichaam, ofwel een zekere werkelijk bestaande vorm der Uitgebreidheid, en niets anders. Bewijs. Gevolg St. IX v.d. Gevolg St. XI v.d. Axioma IV v.d. St. XI v.d. St. St. XI v.d. Ax. V v.d. Derhalve is ook het voorwerp van onzen Geest het bestaande Lichaam en niets anders. H.t.b.w.

H.t.b.w. Want behalve in dezen zin bestaat er nergens iets toevalligs. Stelling XXXII. Alle voorstellingen zijn waar voorzoover zij tot God worden teruggebracht. Bewijs. Gevolg v. St. VII v.d. Axioma VI v. H.t.b.w. Stelling XXXIII. Er is in voorstellingen niets positiefs, waarom zij valsch genoemd konden worden. Bewijs.

In zoover is dus de aandoening, welke uit de Rede voortspruit machtiger. H.t.b.w. Stelling VIII. Een aandoening is des te sterker naarmate zij door méér gelijktijdig samenwerkende oorzaken wordt opgewekt. Bewijs. St. St. H.t.b.w. Deze stelling blijkt ook uit Axioma II van dit Deel. Stelling IX. Bewijs. St.

Het is zoo, vele mannen hebben er belang bij, de onontbeerlijkheid der jonge dames, hoofd voor hoofd, niet boven alle verdenking verheven te achten; en misschien zou hun geweten luider spreken dan dienstig is voor hunne rust, indien de tegenovergestelde zienswijze al te zeer bij hen voor een axioma gold.

Axioma I achter Hulpstelling III, zie achter St. H.t.b.w. Opmerking: Wij zien dus hoe het kan gebeuren dat de een lief heeft wat de ander haat, de een vreest wat de ander niet vreest en hoe éénzelfde mensch lief heeft wat hij vroeger haatte, durft waarvoor hij vroeger bang was enz. XXXIX v.d.

Gevolg II: Het ligt in den aard der Rede, de dingen in een of ander opzicht te beschouwen uit het gezichtspunt der eeuwigheid. Bewijs. St. XLI v.d. Axioma VI v. St. Derhalve ligt het in den aard der Rede de dingen in dit opzicht te beschouwen uit het gezichtspunt der eeuwigheid. St. XXXVIII v.d. St. XXXVII v.d. H.t.b.w. Stelling XLV.