United States or Algeria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Augusti 1673. tot den dagh van onse weder-komst, zynde den 5. October des selven jaars. Beschreven door Goslingh Colonna. Te Bolsward by Hans Hanssen Gyselaer, Drucker en Boekv. 1673, 4^o. De schrijver was toen "Excersiti-meester, Serjant en Sijpel-schrijver van de Burgerij der stadt Franequer," onder den kapt.

Ja, ja, riepen de Vlaamsche soldaten, zijne tronie bevalt ons. En allen wierpen stukken eten naar hem. Op zijn tak gezeten, hield Uilenspiegel niet op met bidden en spreken. De honger, sprak hij, maakt den mensch wederspannig tegen het gebed, doch een stuk hesp neemt die kwade stemming dadelijk weg. Pas op uw hoofd! riep een serjant, terwijl hij een half volle flesch naar hem wierp.

Slaat dood! Geen kwartier! Leve de Paus! Don Henricis met zijne mannen, tegenover de compagnie busschutters, waarbij Uilenspiegel tiendenier was, wierp zich op hen. Uilenspiegel zeide tot den bentserjant: De tong van dien beul ga ik in tweeën snijden! Snij maar op, zei de serjant. En met een goed gerichten kogel, verplette Uilenspiegel tong en kaken van don Ruffele Henricis, zoon van den hertog.

Dit zeggende, greep de serjant, ongewoon om magt uit te oefenen en nu verheugd een schitterend feit te kunnen verrigten, Pols bij den arm, en wilde hem van zijn goed verwijderen. Gelukkig evenwel kwam gedurende die worsteling een welgekleed Heer naderbij, en vroeg: "Wat is hier te doen?"

Ik hoor, sprak Uilenspiegel, de Spaansche soldaten aandraven; als gij iets hebt, dat dierbaar is, begraaf het dan, want weldra zijn de steden niet meer veilig tegen de roovers. Hij is zot, zei de serjant. Hij is zot, herhaalden de poorters. Doch Lamme at of dronk niet meer, dacht standvastig aan den zoeten droom op de trap in de Blauwe Lanteern.

Geeraard van Groesbeek, de bisschoppelijke serjant, deed zijne soldaten wapenen tegen den prins, die te laat kwam door de schuld der Hoogduitschers, benauwd voor een beetje water in hunne schoenen.

Wij willen hem nogmaals kussen en een weinig van zijne assche meenemen, tot gedenkenis. Laat het ons toe, heer, gij die geen vreemd soldenier, maar een zoon van Vlaanderen zijt. Doet als gij vraagt, antwoordde de serjant. De wees en de weduw klommen op het verkoold hout en kwamen bij het lijk; weenend kusten zij Klaas zijn gezicht.

Uilenspiegel wilde op den brandstapel springen om de raven te verjagen; de serjant sprak tot hem: Tooveraar, 't is nuttelooze moeite die gij doen gaat, weet dat de handen van verbranden het vermogen niet hebben onzichtbaar te maken als die van gehangenen. Heer serjant, antwoordde Uilenspiegel, ik ben geen tooveraar, maar de wees van hem die daar hangt, en deze vrouw is zijne weduwe.

De hoerwijfel, haar serjant, wilde haar het zwijgen opleggen; maar zij deden hem lachen door heur grappige woorden en bekoorlijke gebaren, en naar zijne vermaningen luisterden zij niet. Uilenspiegel, in zijn pelgrimspij, ging naast de twee vendels, gelijk een speeljacht, dat vaart naast een oorlogsschip. En hij knauwde steeds voort Onze-Vaders.

Een eind wegs kon hij voortgaan; maar weldra zag hij zich aangehouden door een serjant van de schutterij, die in functie was, hoewel hij een phantasie-kostuum scheen te dragen, en die, de zilveren strepen op zijne mouw, dat teeken van uitgebreide magt, zoo lang daar geen zilveren schouderbladen present zijn, aan Pols vertoonende, met eene barsche stem vroeg: "Waarheen?" "Dat weet ik niet, vriend!