United States or Namibia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Stapels doôn Staan, als in 't barre duin de heuvels, opgeheven. 't Gestalde en lillend bloed, waarin de voeten kleven, Verbreidt zich als een meir by zwellend springgetij', En kent noch peil noch boord, maar streeft zich steeds voorby.

Op den leeuw volgt een tijger; op Ragaïs volgt Ascarik, de tweede Franken-koning. En is ook dit tweede stuk vorstelijk aas besprongen en verscheurd, dan eerst komt er rechtaf leven in het tooneel. Van vorsten was de voorraad schaarsch; van edelen en gemeenen is zij overvloedig. Bij gansche troepen jaagt men de weerlooze krijgsgevangenen in het perk; bij dozijnen laat men de grimmige bestiën leeuwen, tijgers, panthers en beren, allen door honger tot het uiterste van woede en vraatzucht aangedreven onder hen losbreken. Eenige duizenden strijdbare mannen geven op dien éénen namiddag onder klauw en tand den geest. En hoe hooger de stapels worden van lillend menschenvleesch, waarin de gedierten wroeten, des te doller wordt het razen van het dus onthaalde volk. De rood beloopen oogen puilen uit de kassen; de vastgeklemde tanden knarsen over elkaar; de scheefgetrokken monden brullen en gillen van genot........ Om de zinnen wat te bekoelen, besproeit men van tijd tot tijd de rijen met eenen stofregen van rozenwater den geur van wellust, dien dit geslacht, verfijnd in geneugte en in wreedheid, het liefst had n

De trillende aadren zijn den vluchteling gezwollen. Zijn gloeiende adem schijnt tot lillend schuim te stollen Om d' opgestoken snuit. Zijn puilend oog, van bloed Doorspat, wordt haast onzeekre leidsman voor zijn voet. Zijn kracht schept voedsel uit zijn woede.

Hij wankte, werd geheel weerloos, rilde alsof hij den dood taakte .... Toen, in een ongenadige omhelzing die zijne wimpers sloot en zijne vuisten ontspierden, drukte hij wild, bloedlustig, op zijn moeden mond hare heete, bijtende lippen. Ze zoog traag, gierig, woest-zat, het lillend leven uit zijn hart. Januari verviel in grauwnatte sneeuwdagen. Leelijke tempeesten hadden over de stad gehuild.

Höfler, Volkskunde XVIII, bl. 236, heeft men hier te doen met een geval van Bacchanalische omophagie: 't verorberen van levend, lillend rauw vleesch. Geen dezer verklaringen lijkt mij afdoende. Trouwens, zou met het oog op het haringeten van het volk de verklaring niet wat minder ingewikkeld kunnen zijn?

Hij deed een stap terug, strekte langzaam zijn rechterhand uit, hief die plechtig omhoog en de twee voorste vingers trillend opstekend, de oogen ten hemel slaande, reciteerde hij met een stem, die nog hier en daar een forschen metaalklank had: Ik zweer op u, mijn voet zal hier geen rust genieten, Vóór ik het eerloos bloed uws moordenaars zie vlieten, Zijn pezen knarsen en zijn beenderen kraken hooren, Zijn lillend ingewand zie in het bloed versmoren.

En laat me tot slot van deze brieven, die je weg moet doen als je ze gelezen hebt, want ze zijn wel eigenlijk nog niets, neen, niets, als ik er aan denk; zij zijn maar heel grove benaderingen, ze tasten met dikke handen, ze treffen niet; ik durf niet; ik durf nog niet mijn arm zelf voor je neerleggen met afgestroopt vel en dan snijden en grijpen in 't bloedrig lillend vleesch, 't warme vleesch, en aanwijzen en uitleggen, maar toch, 't zou me hinderen te weten op den duur, dat ze daar nu liggen bij jou, als sombere stukken, als processen-verbaal van mijn getob en gepeuter en waar je me mee aan zoudt kunnen komen, zeggend: Kijk, dat heb je geschreven!

Overal heeft hier de voorhistorische mensch, de tijdgenoot van de mammouths en de ichthyosauren, de sporen van zijn verblijf achtergelaten, en in de holen der bergen vindt men zijne beenderen, vermengd met die der wilde dieren, wier schedel hij kloofde met zijn steenen bijl en in wier lillend vleesch hij zijne tanden zette.

Zij keek naar de breede rivier. Het water leek op gloeiend, vloeiend staal en midden op dien vaalrooden stroom, waarover paarse en oranje kabbelingen zweefden als rillingen van rauw-opengereten, lillend en bloedend vleesch, lag onbewegelijk een bruinzwart schip geankerd, in schijn reusachtig groot, als een arke Noach's op een zondvloed van verdelging.

Hy rukt hem woedende uit; wanneer een tweede schot Door de eigen hand bestierd, hem plotsling neêr doet zijgen In 't lillend hart geraakt. Men hoort zijn adem hijgen En 't borr'len van zijn bloed dat uit zijn wonden welt. Doch 's Konings keurtroep wordt van rondom fel bekneld; De boog wordt werkeloos, en oog noch handgreep baten. Geen jagers eischt dees nood; geoefende soldaten.