United States or Ethiopia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Kinderen met een dubbele kruin worden knap of koppig. De roodharigen zijn "van God geteekend" en staan aan plagerij en bespotting bloot: "Rood haar en elzenhout groeien op slechten grond", meent het volk. Zie Prof. J. W. Muller, Volkskunde XIX, bl. 8; Prof. Verdam, Handel. en Mededeel. v. d. Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden 1897 98; H. Heuvel, Driem. Bladen II, bl. 8.

Vereins für Volkskunde XI, bl. 298. Men zou tot deze groep de sage van den Wandelenden Jood kunnen rekenen, en ik moet toegeven, dat zij eenige trekken van het zoogenaamde Matthusalem-motief bevat. Maar ik reken ze toch liever tot de historische sagen. Zeer merkwaardig voor inhoud en verspreiding der sagen in het algemeen is die van den te Gast genooden Doode, over geheel Europa verspreid.

Het religieuze denken en leven des volks vormt een machtig stuk van zijn kultuurbezit, terwijl de volksreligie, die alleen tot het domein der Volkskunde behoort, hiervan substraat of bezinksel is, vervorming, uitvloeisel of uitbreiding, ressorteerend onder het gebied der onderkultuur. Vandaar dat beide begrippen zich slechts dekken bij de natuurvolken: de volksgoddienst is heel hùn godsdienst.

Zie nog Emile van Heurck, De Vlaamsche kinderprenten in Volkskunde XXII, bl. 24 vlg., 70 vlg., 101 vlg. Want Harlekijn is een type van ons volkstooneel en wij allen kennen hem, met zijn bont lapjespak, pruik, kanten kraag en houten zwaard.

De geparodiëerde gebeden, die plaatselijk den naam dragen van wilde gebeden en veelal in de kinderwereld terecht gekomen zijn, vindt men uitvoerig behandeld in De Cock-Teirlinck, Kinderspel en Kinderlust VIII, bl. 168 vlg. Een andere groep vormen de pastoorspreeken, ook in het noordelijk gebied niet onbekend; zie Volkskunde XX, bl. 73, 117, 178, 232; XXI, bl. 37, 80, 101, 150, 239.

Zij heeft óok een nationaal karakter en voegt zich geheel in het koloriet der vertelling en in de karakteriseering der personen naar de zeden en gewoonten van het land, waarin zij leeft. En hierin ligt een bewijs voor het feit, dat het sprookje werkelijk een volksleven leidt, dat het zijn immer jeugdige levenskracht put uit het volk, dat sprookjeskunde en volkskunde hand in hand gaan.

Met goed recht zou men derhalve van een bevruchtingstijdperk kunnen spreken, zooals ik in Volkskunde XII, bl. 89 vlg. voorstelde: het schieten in de boomen, het binden van stroobanden om de boomen, het zweepen der boomen heeft stellig bevruchting ten doel.

Maar het objekt der volkskunde kunnen zij niet zijn, eenerzijds, omdat de individuëele volksgeaardheid hier in geenerlei mate op den voorgrond treedt, en anderzijds, omdat hier voor een tegenstelling tusschen de kultuur der verschillende volkslagen geen ruimte is. Wèl bieden de zeden, gewoonten en voorstellingen dezer natuurvolken hoogst merkwaardige punten ter vergelijking.

Zie ook Verdam, Geschiedenis der Nederl. Taal, bl. 139 vlg.; C. V. D. Bergh, Handboek der Middelnederlandsche Geographie2, passim; R. Andree, Braunschweiger Volkskunde, bl. 59, vlg.; Tijdschrift IV, bl. 212; Friesche Volksalman. 1897, bl. 48. Nadere opmerkzaamheid verdienen nog de straatnamen, die een eigenaardige, vrij zelfstandige groep vormen te midden der Nederlandsche plaatsnamen.

Reden is, dat de studie der Nederlandsche persoons- en geslachtsnamen eigenlijk meer behoort tot het domein van de geschiedenis der Nederlandsche taal in het algemeen, dan van de Nederlandsche volkskunde. De oude Germanen hadden slechts éen naam, die eigenlijk gelijkwaardig was met onzen doop- of voornaam. Zoo b.v.