United States or Saint Helena, Ascension, and Tristan da Cunha ? Vote for the TOP Country of the Week !


Slechts weinig schooner zijn de in de laatste jaren meer en meer verspreid rakende Gesneria's, die nu eens knollen, dan weder wortelstokjes bezitten, zoo mede de Achimenes uit Centraal-Amerika, met opvallend grooten en fraai ontwikkelden bloemzoom en de dichtbehaarde Isoloma hirsuta, waarvan men ook rijk bloeiende hybriden gewonnen heeft.

Als fraaie en dankbare Gesneriaceeën moeten ten laatste de Nægalia's nog aanbevolen worden. De tot dit geslacht behoorende planten hebben schubachtige wortelstokjes. De bloemen zijn eenigszins uitgerekt klokvormig; zij gelijken min of meer op die van een Gesneria, maar staan in rechtopstaande trossen boven de plant uit.

Onder de Nægelia's zijn de Nægelia zebrina en de Nægelia cinnabarina wel de schoonsten. Er zijn in den laatsten tijd ook veel schoone variëteiten van gewonnen. De Nægelia's zijn zeer geschikt voor wintercultuur. Wil men gedurende den winter bloeiende planten er van hebben, dan moeten de wortelstokjes tot Juli droog gehouden en dan eerst opgeplant worden.

De opgepotte knollen en wortelstokjes worden in den beginne gesloten gehouden en slechts matig begoten; zoodra zij zich beginnen te ontwikkelen, kan men iets meer gieten, en zijn zij eenmaal uitgegroeid, dan is een rijkelijke begieting noodig. Voor een goeden groei is het geraden de planten later nog in potten van 12 cM. wijdte te verplanten.

De soorten, die een kruidachtigen stam hebben, vermenigvuldigt men door stekken, en ten laatste laten die, welke schubachtige wortelstokjes hebben, zich ook zeer gemakkelijk voortkweeken, doordat men deze in stukjes snijdt en ieder stukje op zichzelf als plant behandelt.

Men kan deze laatste, een zeer harde en niet veel warmte behoevende plant, het geheele jaar door aan den groei houden en zeer gemakkelijk door stekken of verdeeling der wortelstokjes voortkweeken. Zeer interessante en in de laatste jaren zeer in trek gekomen Gesneriaceeën zijn de Streptocarpussoorten.

Toch kunnen zij, wanneer men ze van een kweeker in bloei koopt en deze ze eerst een weinig hardt, het vrij lang onder de ongunstigste omstandigheden van een kamer uithouden, wat niet wegneemt, dat het voortkweeken uit zaden, of het aan den groei brengen van wortelstokjes in de kamer vrij wel tot de onmogelijkheden behoort.

Bij het oppotten der rhizomen handelt men op de volgende wijze: De pot wordt niet geheel met aarde gevuld, men legt er de wortelstokjes in, vult hem verder aan en drukt de aarde daarna matig vast.

De knollen en wortelstokjes, die wel niet alle, doch zeer vele Gesneriaceeën bezitten, moet men in een warm vertrek droog laten overwinteren. De knollen moeten geheel droog bewaard worden, de wortelstokjes daarentegen legt men in potten met zand, dat nu en dan een weinig begoten wordt, om het slap worden te voorkomen.

Al naardat men de planten vroeger of later in bloei wil hebben, moeten zij tusschen de maanden Februari en April opgepot worden. In iederen pot, van 8 cM. doorsnede, worden één knol of enkele wortelstokjes geplant. De potten moeten goed gedraineerd en met losse, zandige heiaarde gevuld worden, waar men de knollen voorzichtig indrukt, zoodat zij geheel onder de aarde komen te liggen.