Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 25 juli 2025


Twee maaiers, langs de donkre plas, Waar 't dichtst de dampen drijven, De zeis op schouder, traag van pas, Met werkgebogen lijven, Zij ginge' als schimmen, nauw gegist, Door 't grauwen van den morgenmist. Toch was hun reeds de jager voor Om 't vroege wild te vangen; Verbeidend de eersten morgengloor Met toomeloos verlangen, En luistrend of geen vogellied De komst der zomerzon verried.

Kom, gaan wij, Aaron, onder 't loofdak zitten, En luist'ren wij, terwijl de bauwende echo 't Welluidend horenschallen schril bespot, En, daar een dubb'le jacht vernomen wordt, De honden fopt en tergt, naar 't luid geblaf, Om na een strijd, zooals vermoed wordt, dat De vorst, die zwierf, en Dido eens genoten, Toen heilaanbrengend hen een storm verraste En met een grot, die zwijgen kon, omsloot, Dan, door elkanders armen dicht omstrengeld, Na 't spel der minne een gouden slaap te doen, Waarbij het hondgeblaf, het hoorngeschal, 't Zoet vogellied de wiegezang ons zijn Der voedster, die haar liev'ling in doet sluim'ren.

Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes, is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en gespeeld; het is uit zijne comedie De Vogels. Ik mag van deze "lustige, geflügelte buntgefiederte Dichtung," zooals Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken?

Woord Van De Dag

staande

Anderen Op Zoek