Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 27 juni 2025


De grassen komen in grooten getale voor, doch niet meer in groote lagen verkoolde plantenstof, zooals vroeger, maar in den vorm van talrijke afdruksels in de zandsteen. Bijzonder eigen aan de secundaire periode zijn de Cycadeën, eene plant, waarvan in de steenkoolperiode slechts vier soorten, en waarvan thans veertig soorten bekend zijn.

Uit het oogpunt van het leven beschouwd is de permische periode niet minder dan uit een natuurkundig oogpunt de voortzetting der steenkoolperiode. Toch is de steenkoolperiode zelf voorbij; men vindt thans kalk- en zandsteenen, zonder brandbare stoffen, en die in meer of minder dikke lagen op de kolenlaag gelegen zijn.

Maar wij zullen dit belangrijke vraagstuk behandelen, nu wij tot de steenkoolperiode genaderd zijn. De steenkoolperiode. Ontwikkeling van het plantenrijk. Eilanden en vastland. Zeeklimaat. Afwezigheid van jaargetijden. De zonnenevelvlek. De dampkring, de warmte en de vochtigheid. De planten en boomen. Oude bosschen en dieren, daarin levend.

De meeste tweezaadlobbige planten zijn van dien tijd afkomstig, en hadden van toen af aan het karakter, dat haar nog steeds onderscheidt. De tweede helft der krijtperiode kan beschouwd worden als het uitgangspunt van den plantengroei, die ons klimaat eigen is, evenals de steenkoolperiode het uitgangspunt der geheele plantenwereld is.

De steenkoolperiode schijnt ook het tijdperk te zijn, waarop de kruipende dieren het eerst optraden. Men heeft in de steenkoolformatie amphibiën gevonden, op salamanders en kikvorschen gelijkend, waarvan enkele meer dan twee meters lang waren.

Tegelijkertijd zetten zich ontzettende massa's kalksteen af, die eveneens eene groote hoeveelheid koolzuur bonden. Zoo werd in die periode langzamerhand de dampkring gezuiverd. Al zijn de natuurkundige voorwaarden der steenkoolperiode over de geheele aarde dezelfde geweest, daaruit volgt nog niet, dat men op alle breedten steenkolen verwachten kan.

In het begin der steenkoolperiode heeft het plantenrijk reuzenschreden gemaakt ten gevolge van de bijzonder gunstige omstandigheden, waardoor zich deze belangrijke phase van de geschiedenis der aarde kenmerkt. De inwendige warmte der aarde drong nog door de aardschors heen en onderhield eene hooge temperatuur in den dampkring.

Tijdens den langen duur der steenkoolperiode werd de levenskracht der planeet in de wateren hoofdzakelijk vertegenwoordigd door de visschen, op het land door de planten.

De planten, niet meer uitsluitend gevoed door het water en den dampkring, behouden hare reusachtige afmetingen uit de steenkoolperiode en beginnen zich al meer en meer te splitsen; de cycadeën en coniferen treden op. Nog zijn er geene boomen met afvallende bladeren, daar er nog geene jaargetijden bestaan. De kruipende dieren krijgen op het vasteland de overhand.

De krekel en de kakkerlak der steenkoolperiode hebben de veranderingen der aarde overleefd en hebben daarbij hunne gewoonten en levenswijze behouden; wij vinden ze thans verscholen bij de bakkersovens of bij de fornuizen der oude keukens, zich warmend evenals ten tijde der steenkoolperiode en het tegenwoordige meel verslindend, zooals eertijds het meel der cycadeën en der paardestaarten.

Woord Van De Dag

muggenbeten

Anderen Op Zoek