Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 19 mei 2025
De volle vlekken bevinden zich vooral aan den kop, den hals, de onderzijde van het lichaam en de ledematen; daar waar de grondkleur wit is, zijn zij minder talrijk, maar grooter en onregelmatiger dan aan de overige lichaamsdeelen, zij vormen soms aan de binnenzijde van de pooten dwarse strepen.
Dezelfde kleur en teekening hebben alle veeren van de onderzijde met uitzondering van die, welke de zijden van de borst bedekken, daar deze groen gezoomd zijn.
De onderdeelen van het oor zijn zeer beweeglijk. De beharing is aan de bovenzijde grijsachtig bruin, aan de onderzijde iets lichter. In het eerste levensjaar zijn de jongen donkerder van kleur dan de ouden. Het aangezicht is tot aan den achterrand der neusgaten en om de oogen met lange haren begroeid; witachtige baardharen hangen over den rand van de bovenlip naar beneden.
Langs het midden van de kruin strekt zich voor en achter het oog een witte streep uit, een andere met goudgroenen zoom gaat van den mondhoek uit. De geheele onderzijde is licht bruinachtig of geelachtig wit. De veeren van de zijden, die van den staart en de ondervleugeldekveeren zijn groenachtig, de eerste hand-, alle arm- en de buitenste stuurpennen vertoonen witte banden op donkergroenen grond.
Alleen de bovenzijde van deze dieren is gepantserd; de onderzijde van den romp is met meer of minder grove, borstelige haren bedekt; zulke borstels komen ook op vele plaatsen tusschen de schilden te voorschijn. Bij geen enkele Zoogdieren-familie varieert een aantal tanden zoo sterk als bij de Gordeldieren.
De kleur is gewoonlijk vaal grijsachtig geel met een zwartachtige tint doormengd, die aan de onderzijde lichter, dikwijls witachtig grijs schijnt. In den zomer zweemt de kleur meer naar rood, in den winter is zij geelachtiger, in noordelijke landen nadert zij meer tot wit, in zuidelijke landen is zij zwartachtiger.
In het winterkleed is de kap slechts flauw te onderscheiden en de onderzijde wit. Het oog is bruin, de snavel zwartachtig rood, de voet koraalrood. Totale lengte 28, staartlengte 9 cM. Als brandpunt van haar broedgebied moet men Oost-Europa en West-Siberië aanmerken; van hier uit bezoekt zij in den winter Zuid-Azië, Zuid-Europa en Noord-Afrika.
De grondkleur is donker leem-geel, de kleur van den hof der ringvlekken bruinachtig geel, de onderzijde van den romp en de binnenzijde van de ledematen zijn grijsachtig of geelachtig wit. Volgens Rosenberg, worden de zwarte, zooals ieder Javaan weet, met de gele, in een en hetzelfde nest gevonden. Zij komen op het vaste land zoowel als op de eilanden voor.
De staart van de Brulapen is zeer lang, met een aan de onderzijde onbehaard uiteinde voorzien, rijk aan zenuwen en bloedvaten en zeer gespierd; dit orgaan is dus zeer geschikt tot grijpwerktuig. De Brulapen zijn zeer verbreid; zij worden in bijna alle landen en gewesten van Zuid-Amerika aangetroffen.
Terwijl deze bij de Amerikaansche Tapirs duidelijk te onderscheiden is van den snuit en door zijn afgeronden vorm op een buis gelijkt, gaat de bovenste helft van den snuit bij den Schabrak-tapir onmerkbaar in de slurf over en gelijkt deze op de dwarse doorsnede veel op de slurf van den Olifant; zij is n.l. aan de bovenzijde afgerond, aan de onderzijde recht afgesneden.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek