United States or Kiribati ? Vote for the TOP Country of the Week !


Uit den grafelijken tijd zijn verschillende herinneringen aan deze plek bewaard. De voorouders van graaf Floris IV hadden reeds lang vóór 1224 te Loosduinen een kapel, en Floris IV stichtte bij deze kapel op zijn eigen landgoed een vrouwenklooster voor adellijke maagden van de Cistercienser orde, zooals blijkt uit een brief van 1224.

De graaf is in Yperen met vele ridders en wapenlieden; hij kan met u doen wat hij wil. Zeker, indien men het recht had geëerbiedigd, zou ik nu op den grafelijken troon zitten en zulke ongehoorde wetsverkrachting, als wij heden hebben bijgewoond, zou op Vlaanderens grond niet geschieden; maar het lot heeft zich tegen mij verklaard en ik heb mij gebogen onder het geweld der wapenen ..."

Hij kent ons en heeft zijn gansch leven in ons midden gesleten. Hij heeft reeds als veldheer groote legers aangevoerd en is een beroemd krijgsman. Schijnt het niet dat God zelf dezen telg van onzen ouden grafelijken stam heeft gespaard, om ons ter zegepraal te leiden? Welaan, roepen wij mher Willem Van Loo met eenparige stemmen tot graaf van Vlaanderen uit."

In den tijd, toen Willebrord hier een afgodsbeeld zou verbrijzeld hebben, was het dorp reeds welbevolkt en in 1233 had de plaats beperkte stadsrechten en werd zij een smalstad. In den grafelijken tijd had zij levendige scheepvaart en visscherij. Doch de zee, die dezen onverdedigden zandhoek meer en meer aantastte, noodzaakte de bevolking in 1470 de kerk verder landwaarts te zetten.

Tirante maakte zich aan den grafelijken kluizenaar bekend, vertelde hem, dat hij zijn naam te danken had aan de omstandigheid, dat zijn vader Heer was van het gebied van Tirraine, dat gedeelte van Frankrijk, dat tegenover de Engelsche kust gelegen was, en dat zijn moeder een dochter was van den Hertog van Bretagne.

Alleen in het midden was de doortocht vrij en een voegzame ruimte voor den zetel opengelaten. Nadat de Herauten stilte hadden bevolen, gingen vier hunner naar den hoofdingang om aldaar de Aartsbisschoppen van Keulen en van Trier, die, in plechtgewaad en van een luisterrijken stoet vergezeld, de kerk binnentraden, af te halen en voor den Grafelijken zetel te geleiden.