United States or Rwanda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zij nestelen in lage of althans moerassige gewesten, en broeden op twee langwerpig ronde eieren, die op groenachtigen grond bruin gevlekt zijn. Het mannetje en het wijfje broeden om beurten; beide brengen voedsel aan de jongen gedurende hun verblijf in het nest; waarschijnlijk duurt dit slechts kort en moet men de Kranen eer als nestvlieders dan als nestblijvers aanmerken.

Zoolang de nestbouw en het broeden van het wijfje duurt, hoort men den mannetjesvink bijna gedurende den geheelen dag onafgebroken slaan; ieder ander mannetje in de nabijheid beantwoordt den slag van zijn buurman met meer dan gewonen ijver; de beide mededingers in de zangkunst winden zich op en beginnen een dolle jacht door de twijgen, welke voortduurt totdat de eene den anderen in den letterlijken zin van 't woord bij den kraag gepakt heeft en, buiten staat om op deze wijze te vliegen met hem draaiend op den bodem valt.

Een eigenlijk nest bouwen de Nachtzwaluwen niet; zij sleepen geen bouwstoffen aan en krabben niet eens een ondiepe holte uit in den kalen bodem, waarop zij hare eieren leggen. Het aantal eieren, waarop zij broeden, is steeds gering: bij de meeste soorten twee, bij vele niet meer dan één. Waarschijnlijk broeden alleen de wijfjes.

De Zanglijster bewoont het grootste deel van Europa benevens Noord-, en Middel-Azië; op den trek komt zij veelvuldig in 't noordwesten, zeldzamer in 't noordoosten van Afrika voor. In Duitschland broedt zij in alle groote bosschen; ook in ons land broedt zij "vrij algemeen, maar niet in grooten getale. Tegen 't laatst van Maart begint reeds het broeden.

De broedtijd valt samen met de lente van hun vaderland, kort nadat het mannetje zijn bruiloftskleed voltooid heeft. In Soedan heeft het broeden plaats in het laatst van Augustus, in de Abessinische gebergten in onze lentemaanden. De nesten gelijken op die van de Wevervogels. De iris heeft een zwartachtig bruine, de snavel een zwarte, de poot een bruine kleur.

Volgens Faber broeden zij op IJsland slechts op één plaats, n.l. op de noordelijkste spits van het eilandje Grimsö. Ieder paartje zoekt diep onder de neergestorte steenklompen een geschikte plaats om te nestelen; men vindt in dit hol één wit, blauwachtig getint, zelden zwak roodachtig gevlekt ei van 50 mM. lengte en 35 mM. dikte.

In hun broedgebied houden zij op berghellingen en rotsachtige gebergten verblijf. Hier brengen zij haar korten zomer door, hier minnen en broeden zij.

De beide ouders broeden om beurten; door hen begeleid, verlaten de jongen het nest, onmiddellijk nadat zij uit den dop gekomen en droog geworden zijn; in den eersten tijd zoeken zij nu en dan beschutting onder de vleugels van de moeder. Deze Vogels voeden zich met Insecten en Weekdieren, Wormen en kleine waterdieren; zij worden als wild hooggeschat en hebben daarom veel vervolging te verduren.

Daarentegen werken zij de vermenigvuldiging van deze Vogels niet tegen door hen met de zorg voor vreemde jongen te belasten; want zij broeden in de regel zelf en leggen, naar het schijnt, slechts bij uitzondering, misschien slechts in geval van grooten nood, een van hunne eieren in een vreemd nest.

De meeste leden van deze soort broeden in het noorden van Azië, de overige bevolken in groote getale het noordoosten van Europa. Van deze dwalen op den trek niet zelden eenige exemplaren naar West-Europa af, in plaats van met de meerderheid in het zuiden van China, Cochinchina, Assam, Birma en de overige landen van het westelijke Himalaja-gebied te overwinteren.