United States or Turkmenistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Terwijl Veldin het eerste greep, ging hij om het ander zelf op te rapen. Het leefde nog, en poogde zich in het mos te verbergen, maar hij pakte het. Droevig en klagelijk zag het dier hem aan met zijn klein rond oog, waarin het licht reeds half was uitgebluscht. Hij liet het weder vallen. Met zulk een oog had Sijtje hem aangezien in dien akeligen droom. Het geheele visioen stond hem voor den geest.

Hij schoot met zekere kwaadaardigheid een witten uil, die zich op zijne lichte spokige wieken uit een heesterwilg ophief, raapte hem op, en smeet hem verachtelijk van zich. Veldin berokkende hem ook nog eene laffe teleurstelling, daar hij voor iets stond dat, toen het eindelijk uit het dikke mos opvloog, bleek niets meer dan een slechte leeuwerik te wezen.

De jacht was zijn lust en zijn leven, en van half September tot 1 Januari genoot hij eerst recht. Met het blijmoedigst gezicht van de wereld ging hij telken morgen vóór de zon in 't veld, maar wonderlijke dingen kon hij denken op die lange, eenzame wandelingen, met het geweer in de hand en niemand òm hem dan zijn getrouwe Veldin.

De hond scheen het akkerland voor zijne bestemming te houden en verwijderde zich rechtsaf. Hij riep hem terug. "Hierheen, Veldin!" zei hij vriendelijk: "je mot klimmen, man Ze hebben de stoppels nog niet noodig; in 't duin is nog genoeg te grazen." En hij wendde zich links.

De teug, het voor een jager zoo welluidend getik der hanen van zijn geweer, de blijde zonneschijn, schenen Teun de Jagers somberheid te verdrijven en hem moed in te boezemen; de omstandigheid dat hij het jachtveld werkelijk bereikt had wekte zijnen geest op. Veldin sprong wakker voor hem uit en begon al spoedig zeer gewichtig met den neus langs den grond te snuffelen.

Toen daalde hij het duin af, en ging zijns weegs, zich naar het noorden wendende. "Nou naar het Achterveld, Veldin!" zei Teun de Jager tot zijn hond, en een straal van moed blonk weder in zijne oogen; een blijde lach kwam op zijn bruin gezicht. Hij nam een korte teug uit de veldflesch, en wandelde zuidwaarts op. Hij had de plek waar hij de patrijzen had zien vallen goed in zijn ziel geprent.

Nog een oogenblik vertoefde hij; en langzaam vloeide de glimlach weg op zijne lippen en hernam zijn gelaat de sombere uitdrukking van zoo even. Hij hief zijn hoofd op en miste den hond. Hij floot zachtkens. Veldin was dichter bij dan hij gedacht had en sprong uit het hooge toeterloof, waaronder zich, vlak naast het stulpje, eene kleine duinsprank verschool, te voorschijn.

"Koesta, Veldin!" riep hij, en het was alsof de blijde sprongen van het dier hem verveelden, dat niet gehoorzaamde aan dit bevel, maar zijne knieën nog steeds met dezelfde vroolijkheid bleef lastig vallen, daar hij de deur sloot. Hij gaf Veldin een schop. Het dier droop met den staart tusschen de beenen af, en jankte. "Kom maar hier, Veldin!" hernam de jager, berouw toonende.

Veldin was door het geluid opgevlogen en draafde reeds den heuvel af. Statig trok een blauwe rookwolk van achter een naburig duin omhoog, en een groote klucht patrijzen vloog haar verschrikt vooruit. Teun riep den hond terug en volgde de hoenders met de oogen. Zij zakten aan den anderen kant van den heuvel zachtkens lager, en trokken mèt den wind zuidwaarts heen.

Verbaasd zag hij den langoor na, die nergens gekwetst was en, van den hond vervolgd, de vlakte dóórrende, tot hij aan de andere zijde van een duin verdween, waar Veldin hem woedend en met een onafgebroken kort keffen nazat, maar telkens grond verloor. Hij floot den hond terug en laadde op nieuw. "Ik dacht wel, dat ik ongelukkig wezen zou," riep hij uit. "Nou, 't was maar een haas! Zacht, Veldin!"