United States or Aruba ? Vote for the TOP Country of the Week !


Die niet ontziet den roem zijns scepters te bevlekken, Mag doen als Farao, en laten henen trekken De slaven van zijn rijk, die onder 's Hemels wiel Den koning eigen zijn met lichaam en met ziel, Die steeds gehouden zijn den koning toe te wijden De vruchten van hun zweet, en honger zelfs te lijden, De slaaf, die 's princen hoofd met een gemarmerd dak Moet overwelven 's daags, en onder 't hemelvlak Zelf slapen al den nacht, en dubbel wordt vergouden , Wanneer bij zijnen loon hij 't leven mag behouden, Of rekent zijnen heer hem 't schuimsel van der aard, En is hij op de helft naauw zoo veel eere waard, Geen vrijheid komt hem toe, ten zij hij 't mag verwerven Door zijnes konings gunst, of eindlijk door zijn sterven.

Een menschelijke wijze van spreken, waarin de Heere Zijn nederbuigende goedheid aanschouwelijk maakt. De Heere spreekt, en roept Mozes om 't verdrukte volk uit Egypte te leiden, en naar Kanaän te voeren. Welk een roeping! Zullen de verdrukten zich nu laten leiden? Hoe zal Faraö bewogen worden de zeshonderdduizend werkkrachten, die hij gebruikt tot wat hij wil, te laten trekken?

Want God in zijn stoutheid kriegel, Tot elks spiegel, Heeft verstokt zijn steenig hart; Niet, om met een welbehagen Hem te jagen In 's doods strikken al verward; Maar om straffen zijn voorleden Godd'loosheden, En om Israël bekwaam Stof te geven, om te zingen Zonderlingen De Eer van zijnen heil'gen naam. FARAO, de koning.

't Bloed is nog versch en lauw, waar met ik deze wijl Eens laafde 't dorstig zand bij 't stroomen van den Nijl: Mocht ik den Farao zoo lichtelijk begraven, En rukken Jakobs huis uit dit gedurig slaven!

Om voor den Farao verschijnen ik mij schaam, Want, Heer! mijn tonge lispt, mijn stem is onbekwaam; Kiest elders een gezant. Zal mij dan iets ontbreken?

Maar , vraagt gij den waarom? Van zijn verlossing was de wijzer nog niet om: Want Gods voorzienigheid, die eeuwiglijk zal duren, Heeft haren tijd bestemd , haar dagen en haar uren: Gelijk de akkerman 't goed' zaad in d' aarde zaait, Waar van hij t' zijner tijd de rijpe vruchten maait: God is de Bouwer ook, die, tegen ons genoegen, Den akker van ons hart komt door Farao ploegen, Al wat steenachtig is vermorzelt hij geheel, Eer dat hij in ons zaait zijn goede zaden eêl; Het zaad zijns godd'lijk woords daar na begraaft hij wakker, En delvet met zijn eg het zaad in onzen akker; Als nu de troebel zon van boven uit de locht Haar stralen op ons schiet, op dat te rijker mocht Zijn ingezaaide zaad in ons vruchtbarig groeyen, Hij eenen regen laat van tranen ons bevloeyen, Zoo waardig zijn wij hem; daar omme zijt getroost, Gelijk de landman, die op hope van den oogst Zoo vele kommers lijdt, zoo dikwijls moet verzuchten: Hij bouwt en slaaft alleen op hope van de vruchten

Staat op, grijpt de wapenen op tegen uwe onderdrukkers; en vertrekt uit dit barbaarsche land, zooals gij weleer uit Egypteland zijt getrokken, toen Farao u liet versmachten in harde dienstbaarheid! Zie, dat alles zou ik willen doen, maar ik zal het niet. De bevreesde kinderen Israëls zouden mij uitlachen en bespotten.

MOZES en AARON tot FARAO. Groot koning van de stranden Des Nijls! de Koning, die den scepter voert in handen Van hemel, aarde, en zee, die uwen glans verdooft, Der koningen Monarch, en aller prinsen Hoofd, Heeft ons gezonden hier. Wiens scepter of wiens kroon is Ontzienelijker als den rijksstaf Faraonis? 't Onsterflijk Wezen zelf, de Heere Zebaoth. Wie kent er nevens mij een grooter Heer of God?

Den rood-scharlaken mantel breid Van 't roode meer hij scheurde, En heeft guld-zandig geplaveid Een effen straat, waar deur de Hebreên ontweken hun misval, Tusschen twee muren van kristal, Daar Farao den laatsten zucht betreurde .

Dit blijkt aan Farao straf, Die zoo blind'ling loopt naar 't graf; Die in 's Heeren straffe tijdig Blijft verstokt, versteend partijdig, Daar een ieder roê, als vriend, Hem tot beteringe dient: Want de strengheid Gods ten lesten Iedereen kastijdt ten besten, En zijn geessel al begrijsd Op een grooter roede wijst.