United States or Syria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar toch, hij deed zooveel, hij wist zooveel, en zij deed nog niets, zij wist nog niets. Waren alle mannen nu zoo, of hij alleen? Zij voelde dat zij aan hem wech ging. Hij was 't, die een vrouw van haar zoû maken. Wel voelde zij zich groeyen in de innige samenleving met hem, maar zij voelde zich voor zich-zelve verloren gaan in die liefde.

Waar wij lust vinden die sterker maakt en verheft, waar wij de zielen voelen groeyen en stijgen in vreede. Want Hij is licht en vreugdrijk, Zijn weezen is zaligheid, smart is waar Hij niet is, lijden is gebrek aan Hem. Daarom lijden zoozeer wie Hem 't meest begeeren, dan komt Hij, hun heilige smart verkeerend in zaligheid.

Want in droefheid en ellenden Zal de mensch tot God zich wenden: Maar in weelde en voorspoed zat Zal hij wederom vergeten 's Heeren goedheid ongemeten, Wijkende van zijnen pad. Dat ons God dan proeft ten lesten, Dienet al tot onzen besten, Of men 't schoon zoo niet begrijpt: Zal de wijngaard vruchtbaar groeyen, Och! men moet hem wel besnoeyen, Eer zijn gulden vruchte rijpt.

En verder had Mathilde de machtige iepen van den weg, en heel de overige natuur zien groeyen, de bladen zich uitbreidend, zich aanéen-sluitend tot een dichte, wilde grenzeloze massa, vol warmte en levensrommelende beweging, in ongelijke samenhoopingen en bochten, met plotselinge openingen hier, dichte samenknoopingen daar, onbeheerd, overal uitspattend en zich verdringend, een onbeperkte warreling van groen.

Zoozeer verscheiden zijn twee menschen niet door ééne Hand uit eender stof geweeven, of 'k weet, wat al die wond'ren groeyen liet is 't zelfde, wat mijn kinderziel deed beeven... O

Dit leerdt ons wieder de ondervindingh, wandt verliest oft ontnimt eene bye syn moeder, is het dat de raeten met broet ofte jonge byen besedt syn, so maecken de byen een ander soort van doppe als daer de byen in groeyen.

Capittel III. Van den inwendigen vyand. D. Vr. Welke is den inwendigen veyandt der byen? M. A. Den inwendigen vyand der byen syn de motten en is veel erger als den uytwendigen. Sy groeyen in de nest gelyk jonge byen en veroorsaeken veel quaet.

Op ons onmeetelijk weezen groeyen de kleine gedachten, zooals kleine kruiden en mos op eeuwige gebergten. Luid verkonden wij onze meeningen en besluiten, zeggend: "Ik ben, ik wil, ik weet, ik doe." Maar het gevaarte onzes weezens weet hiervan niet. Ziet men 't mos op de bergen, als ze strak blinken aan blaauwen horizon? Waar is ik? Wie is de ik-zegger die recht heeft?