United States or Ghana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar wie, wie schepen flux daarna In 't heimlijk zich aan boord, En houden koers naar 't Britsche strand? Het wapen, schittrend aan het want, Is 't wapen van Montfoort. Men vraagt, met hoofsche plechtigheid, Der Rijksprinces gehoor; Maar als geheel den gang bewust, Treedt de Edelvrouw van Hollands kust Heur eedlen gade voor.

"Men vraagt zich niet, of menig held Den eedlen Witte vergezelt, Genoeg, genoeg is 't, dat hij kwam, De wakkre telg uit Hollands stam! En wat zou ook een tal van knechten In staat zijn, meerder uit te rechten? Een balsemdrop, een bloem bevrucht Met geuren ieder deel der lucht; Een enkle zon verlicht de sfeer, Een enkle held bezielt een heir."

maar voor Guinizelli en zijn school is het verband tusschen liefde en deugd wezenlijk; zij behooren onafscheidelijk bij elkaar: Het edel hart is liefde's wijk en wapen, Gelijk voor 't vogelken het dicht geblaart; Niet heeft Natuur de liefde 't eerst geschapen, Noch eer dan liefde 't hart van eedlen aard.

Straks wordt, wanneer haar Wanhoop smoorde, Die worstelende wereld prooi van slaven en despoot. Hoor zuster! wat een diep maar wreed gekreun, Gansch niet teruggehouden, 't hart verscheurt Van de' eedlen Titan, gelijk stormen 't diep, Wanneer de dieren hooren hoe de zee Huilt in de holen onder 't binnenland! Durft gij te zien hoe hem de duivels martlen? Helaas!

THISBE. O straallicht Pyramus, hoogst leliewit van kleur, Zoo blozend als de roos van de' eedlen eglantier, Gij pronkjuweel, o gij, der jongre mannen keur, Trouw als het trouwste paard, dat nooit vermoeid en wier, 'k Ontmoet u, Pyramus, aan Ninny's graf. DISSEL. "Ninus' graf," mensch.

Twintig Eedlen, hoog van wapen, tusschen Maze en Leek vermaard, Twintig Jonk- en Edelvrouwen, aan dien Ridderstoet gepaard, Veertig knapen, hooggeboren, dienende aan den rijken disch Wie nog vraagt er van dat feestmaal, of 't een Arckel waardig is? Aan de zij' des grijzen Burchtheers, Vrouw Joannaas plaats weleer, Voor haar de englen tot zich riepen, zit de grijze Abdisse neer.

Onzeggelijk is harer schoonheid glans, Wijl alle edele deugden voor haar knielen En schoonheid zelf haar eert als een godin. Nooit was een geest van zulk een eedlen zin, Nooit vulde deugd zoozeer der menschen zielen, Dat één haar ooit begreep daadlijk en gansch. Aan Vanna.

Zij, de jeugdigen en sterken, Hunkrend naar een eedlen strijd, Maar op d' eersten marsch bezweken, Ver nog van het worstelkrijt: Zij, de heiligen en zwakken, Met des lijdens kruis belaân, Eindlijk met gevouwen handen, Bleek en spraakloos heengegaan; En dan, 't wonder lieflijk wezen, 't Bloemtjen in mijn wildernis, Die mij boven alles minde En nu ginds een Engel is!

GUIDO: Schoone Bianca, wees gerust: ik koop Zijn kleed en alles wat de eerzame koopman Nog meer kwijt wil. Een prins betaalt zijn losgeld, En een geluk is 't als een hoog heer valt In zulk een eedlen vijands blanke handen. SIMONE: Ik sta beschaamd. Maar, dus de koop gaat door? De koop gaat door, niet? Vijftig duizend kronen Is nauwlijks eigen geld. Maar gij, Heer, geeft Slechts veertig duizend.

De eerste, Het Stierengevecht van Ganzul, is een beroemd gedicht, waarin de vaardigheid van den Moorschen ridder Ganzul in de arena beschreven wordt; deze ballade draagt een beslist Moorsch karakter: Almanzor, Vorst van Granada, riep met trompetgeschal, De eedlen samen uit zijn rijk, van heuvel en uit dal.