United States or Ireland ? Vote for the TOP Country of the Week !


»Dan zijn ze hier langs een paal naar boven geklommen," zei Kees. »En die ladder hebben ze omhooggetrokken, toen ze allen boven waren. Er is geen andere mogelijkheid," riep Kees. Allen keken opwaarts. Voor hen verhief zich de steile rotswand. »Dat kan niet, heer; de rots is veel te hoog, zulke lange palen zijn er niet," zei de Dajak.

In de eerste plaats was hij nog diep onder den indruk van het noodlottig verlies van een zijner reismakkers. Maar in de tweede plaats had deze gebeurtenis nog een onaangename kant: met den Dajak was ook een aanzienlijk deel der levensmiddelen onnaspeurlijk in de diepte verdwenen. Het gevolg was, dat ze de volgende dagen op verminderd rantsoen zouden moeten leven.

Marti had al zeer vele tochten met hem meegedaan; Marti was in de rustpoozen zijn huisbediende geweest; Marti, een Dajak, die tot den islam bekeerd was, had hij langzamerhand ten volle leeren vertrouwen. En hij vroeg hem: »Marti, heb je lust, om zoo maar ineens rijk te worden?"

Toen de Dajak, die het bootje losgemaakt had, in het water stapte om nu ook in de djaloer te komen, gaf Marti plots den anderen, die op den rand van het vaartuigje stond, een hevigen stoot, zoodat de man, die op zoo'n onverhoedschen aanval in 't geheel niet bedacht was, voorover in de rivier tuimelde....

Allen droegen een grooten ronden platten hoed, gemaakt uit palmbladeren en rottan, waarop verwonderlijke motieven waren gestikt. Het wapen van den Dajak is de mandau, een zwaard van 40 cM. lengte met flauw gebogen lemmet. Licht en vlijmscherp als het is, weet de hand van den Dajak er een bijzonder indringingsvermogen aan te geven.

Huiverend van afschuw wendde hij zich af. Zonder een woord te spreken, verliet hij deze plaats. De Dajak stond verstomd over de eigenaardige manieren van de blanke menschen. Als Kees zijn rechtmatig eigendom dan niet op prijs stelde, dan zou hij het maar behouden. Marti deed niet mede aan het bloedig bedrijf. Toch versierde hij zijn parang met eenige haarlokken.

En in die afzondering zweefde hem alweer een nieuw plan voor den geest. Korten tijd, nadat Kees zich teruggetrokken had in één der kamertjes, voegde zich Marti bij hem. »Wel Marti, moet je niet mee feestvieren?" »Neen, heer! ik heb het eens aangezien; maar het bevalt me toch niet meer." »Dat is goed Marti. Daaruit kan ik zien, dat je geen Dajak meer bent.

»Misschien nog één of twee blanken en verder zouden de Dajaks veel geld kunnen verdienen door te werken. Soldaten komen er zeker niet." De Dajak scheen eenigszins gerustgesteld. Hij zeide althans: »Ik zal een paar menschen voor u zoeken, heer." »Goed, Senawa, denk aan de belooning." Kees verliet de lawang en weldra trad ook Senawa naar buiten.

Het was voor den Dajak een ernstige zaak. Deze blanke man met zijn reisgezellen moest zoo spoedig mogelijk het vrije land der Sibaoe's verlaten. Zoo overlegde Senawa in stilte. Kees gaf den wensch te kennen, hem alleen te spreken over een zeer belangrijke zaak, en beloofde hem nog wat zout en tabak voor zijn moeite.

Kees rilde bij de gedachte, dat hij alleen zou kunnen overblijven met Marti en Amat. Tenslotte kreeg de vermoeidheid de overhand. Hij sliep in, maar onrustige droomen kwelden hem, en herhaaldelijk werd hij opgeschrikt door de schrille doodskreet van den Dajak, die van de rotsen stortte. Toen de dag aanbrak en het licht begon te worden, ontwaakte hij.