United States or Finland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gaf hier de oude dichter op wonderlijke wijze aan hoe zwaar de strijd is tusschen lentezon en winteraarde, of bedroog zijn lust tot vertoon van mythologische kennis zijn wijsheid? Freyer, de zon, is de heer van de warmte en het nieuw-ontluikende leven, hij is de meester van de koesterende zonnestralen, hij is lentedrager, Dagdrager.

Zoolang al zat ik op den lichten berg, dag na dag, kwijnend van kommer, waar de bruidegom bleef. Nu zijt gij bij mij, kwaamt in mijn woning, o, leven van liefde, onverwacht weerzien, gouden geluk." En Dagdrager lachend: "Mij martelde zoo lang het verlangen naar uw liefde als u martelde het verlangen naar mij. Nu is het beslist; wij zullen eeuwig te zamen blijven."

Gevaren zullen de vervulling van uw wenschen niet weerhouden: mijn weten is zoo zeker, als het grafgesteente waarop ik sta. Houd al de woorden van uw moeder in uw moedig hart geborgen: want geen geluk zal u ontbreken, zoolang gij mijn woorden bewaart." Toen ging Dagdrager heen. Hij ging langs de barre wegen van den winter, om te zoeken waar de lentevroolijke Goudvreugde was.

Gerda-Aarde erkent de macht van de zonnewarmte en de heerlijkheden, welke de liefde van Freyer haar geven zal na al de jammerlijkheden van winterwee, en de bruiloft wordt in Bloesemenland gevierd. In het lied van Dagdrager en Goudvreugde gaat Freyer zelf uit om het aarde-meisje voor zich te werven. Goudvreugde is Freya, als godin van de aarde, die zich in het gouden graan verheugt.

Wel is de weg ver, dien Dagdrager moet gaan om bij Goudvreugde te komen: de winter is lang; en moeilijk is de reis, want koude en felle vorst en stormen heerschen in den winter, en een wijze reus houdt de wacht op de wegen die tot Goudvreugde voeren, maar Dagdrager zal zijn doel bereiken, zal Goudvreugde vinden. Eens zal 't weer lente worden op aarde.

Waar ik echter Wodan niet b.v. de Waaiende noemde, en Freyer niet Heer, heb ik Vafthrudnir, Svipdagr, Geirrodh, enz. die al te onbekend of al te noorsch zouden klinken en onbegrijpelijk zouden zijn, Stormsterk, Dagdrager, Roodspeer, enz. genoemd.

Het gebeurde, dat Dagdrager naar den heuvel ging, waar zijn moeder Groeikracht, als het leven van de groenende aarde in haar wintergraf, lag begraven. En hij sprak: "Groeikracht, ontwaak, gij goede! Uit uw sluimer wekt u uw zoon, dien gij hebt ontboden naar de poort van de dooden." Groeikracht stond op uit haar graf en zij zeide: "Welk leed ligt als een last op mijn eenigen zoon?

En dit was het antwoord: "Geen man mag aan Goudvreugdes blanken boezem rusten als Dagdrager alleen: lang reeds verbeidt zij haar bruidegom. Toen sprak de vreemdeling: "Rukt open de deuren, wijd open de poort! Dagdrager is gekomen. Ga, ik wil weten of Goudvreugde verlangende is naar mijn liefde." Veelwijze ging naar binnen en zeide: "Goudvreugde, een man is gekomen, zie zelf den gast.

En lang is de weg, die naar Goudvreugde leidt, groot zijn de moeielijkheden, die gij te gemoet gaat." Dagdrager smeekte zijn moeder, dat zij hem dan reddende runen geven, en zegenende tooverzangen over hem zingen zou. "Moeder," zoo bad hij, "help uw zwakken zoon, kom uw machteloos kind te hulp. Ik ben nog zoo jong voor dien moeilijken tocht, alléén zou ik mijn doel niet kunnen bereiken."

Uw naam en uw afkomst zullen mij zeggen, of voor u ik bestemd ben als bruid." Ten antwoord sprak de vreemde: "Dagdrager ben ik. Langs windkoude wegen kwam Zonneberts zoon. Der Norne beschikking kan ook met listen niemand ontloopen." Goudvreugde weende: "Heil, mijn liefde, wees welkom, ik kus u ten groet. Vervulling vond mijn verlangen.