Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 13 juli 2025
Immers, de groote machine weet van geen rusten; immers de plokken, die zij aanhoudend laat vallen, ofschoon ze niet aanstonds verwerkt zullen worden, ze moeten geraapt en op hoopen gelegd.
En straks, als de spinner weer aanvangen zal, dan is er de taak van den knaap schier verdubbeld; want, de voorraad van gansch een uur moet worden ingehaald op het nimmer vertragende werktuig, het werktuig, dat altijd plokken voortbrengt; wel honderd in ééne minuut. Maar toch, die lavei, zij gunt er den kleine een uur van minder gestadigen arbeid.
Die schijf, 't is het hoofdrad der trommel van den schrobbelmolen der machine, die de vastgepakte wol in losse en platte vlokken te voorschijn brengt. En er naast, dat andere werktuig, dat is de kaardmachine, die immer de vlokkige wol blijft ontvangen, ze kaardt en verdeelt in haar ijzeren binnenste, en vallen laat in donzige plokken.
En die plokken of rolletjes wol, zoolang als een arm, zoo dun als een pink, en zoo licht als een veder wáár of ze blijven? Zie, vele losse raderen wentelen heen en weer; en voeren ze toe aan den grofmolen daar; zij lasschen ze snel aan de plokken of draden, die haast zijn versponnen, snel, ongelooflijk snel: zevenhonderdmalen in één uur, negen duizendmalen op den langen dag.
Arme onderdrukte geest! wat kan hij meer doen dan tellen, altijd tellen: Zie, zóóveel plokken gelascht geeft ééne minuut, en zestig malen dat getal maakt omstreeks een uur, en als hij die zelfde som straks driemaal verkrijgt, dan is de schoft- of laveitijd nabij; dan mag er het kind.... Doch neen, zijn rust te nemen, dat mag hij dan niet; dat uur is voor zijn kwelgeest, den spinner.
"Daar bennen der nog zatter uit de stad ook, zie ik wel," merkt een armoedige boer aan, vreezende dat de steelui hem zullen overbluffen. "Kaik hai met zen gepoeste laarsies," zegt een jong kerel met een bloedroode wollen das om, die het met gemelde steelui luchtiger opneemt. "Zoo bakkertje, je mot zeker weer een vaifie plokken?"
Men had goed kloppen, en my dus te lermoneeren, Doch ’k het geen mensch in, of geld, geld was eerst het woord, Geld moest’er wezen, of ik sloot aanstonds de poort; ’t Is waar, ’k moet aan myn Heer daar van een portie dokken; Doch ’k win daar by; want zie, ik hou de grootste plokken. ’k Verzorg de kaarszen, ’t hooy, ’t papier, en kleinigheên, En ik versta my op de kunst, van nul ’k hou een.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek