Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 3 oktober 2025
Na de onveranderlijkheid van het natuurrecht besproken te hebben, vraagt Grotius zich af, of er in dat recht nog eene onderverdeeling bestaat. In de boeken over het romeinsche recht, zoo zegt hij, maakt men onderscheid tusschen een onveranderlijk recht, mensch en dier gemeen, en een onveranderlijk recht den mensch alleen eigen, hetwelk men noemt: "jus gentium."
Want, alhoewel het natuurrecht uit den mensch van nature inwonende beginselen voortvloeit, kan het met reden aan God worden toegeschreven; en wel, omdat het Gods wil was, dat zoodanige beginselen in ons waren. Daarom zoo voegt hij er bij, zeiden reeds Chrysippus en de Stoicijnen, dat de grondslagen van het recht nergens anders te zoeken waren dan bij Jupiter zelf.
Daarom moest hij dieper ingaan in de menschelijke natuur, en het heele natuurrecht behandelen. Immers elke handeling in strijd met dat recht kan zijn wettige oorlogsreden, in geval er geen bijzondere verbintenissen zijn aangegaan, omtrent de uitoefening van dat recht. Zooals wij reeds gezegd hebben, is Grotius' boek eene complete uiteenzetting van het natuurrecht geworden.
Zulke discusies bewijzen toch wel, dat men zeer ernstig nadacht over het natuurrecht, en dat er aangehouden begrippen bestonden omtrent zijn aard en wezen. Met scherpte waren reeds de voornaamste stellingen der staatsleer omlijnd geworden. Zoo wat de theorie van het staatsverdrag betreft, die ten grondslag ligt aan Grotius' staatsleer, ook zij was door Grotius' voorgangers uitgewerkt.
Daar zijn boek feitelijk een volledige verhandeling was over het natuurrecht, vond de meening grond, dat de titel: "De Jure Belli ac Pacis" slechts een slimme zet was. Velen, door den naam verlokt, zouden met belangstelling het boek ter hand nemen, en daarin willens of onwillens, eene voor hen dringend noodzakelijke moraal vinden.
Ook dit is geen bewijs voor een verandering in het natuurrecht, dat wij heden de goederen, die iemand bezit, niet mogen gebruiken tegen zijn wil, terwijl vroeger het gebruik der goederen gemeen was. Wij weten n.l. dat sommige dingen onder het natuurrecht vallen, niet zonder meer, maar wijl er een positieve daad is voorafgegaan.
+2°. Het goddelijk recht+ Goddelijk recht noemt men die voorschriften, die door Gods vrijen wil geworden zijn, en door dit laatste onderscheidt zich dit recht van het natuurrecht, dat ook in zekeren zin goddelijk recht genoemd kan worden. Wat door dit recht wordt voorgeschreven is "Jure debitum", wijl God zulks wil. God kan bepalingen, wetten maken; want God staat boven ons als overheid.
Men lette hierop, Grotius' verder beweren hangt hiermede logisch samen. Want omdat het feit van 's menschen socialen aanleg ten grondslag ligt aan het recht, en dit zichtbare feit niet te loochenen valt, volgens de Groot, moet zelfs hij, die het bestaan van God ontkent, toch erkennen, dat er een natuurrecht is.
Allicht zal men hier opwerpen. Maar is het dan nog denkbaar, dat men ooit niet misdoet tegen het natuurrecht, maar tegen de stellige wet? Wel zeker. Die daad is tegen het willekeurig recht, tegen goddelijke of menschelijke wet, die niet overeenkomstig is aan die wet.
Wij hebben gezien, wat de Scholastiek over de natuurwet dacht, en over haar verhouding tot God. Wat denkt Grotius hierover? Wij weten het reeds, uit hetgeen wij boven gezegd hebben omtrent Grotius' begrippen over het natuurrecht. Hoeveel punten van overeenkomst er zijn te bespeuren tusschen Grotius en St. Thomas, zal een aandachtige lezing van de door ons hier geciteerde texten van St.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek