United States or Iraq ? Vote for the TOP Country of the Week !


De grootste soort van deze familie is de Groote Miereneter of Manendragende Mierenbeer, die in Paraguay Yurumi (= "kleine mond"), in Suriname Tamanoa wordt genoemd (Myrmecophaga jubata). De vacht van dit opmerkelijke dier bestaat uit dichte, stijve borstelharen, die bij het bevoelen ruw zijn. Dicht achter den kop, langs den nek en de ruggegraat, vormen zij manen en hebben zij een lengte van hoogstens 24 cM.; aan den staart zijn zij 26

Op soortgelijke wijze als de Miereneter steekt hij haar door spleten en gaten binnen in het mierennest en wacht, totdat de vertoornde Insecten zich vastgebeten hebben aan het voorwerp, dat zij voor een Worm houden, of aan het kleverige slijm zijn blijven hangen, waarna de met buit beladen tong met één ruk in de mondholte teruggetrokken wordt.

Het vangen van Mieren verstaat hij beter dan alle overige Spechten, omdat zijn tong naar verhouding langer is en wegens haar kleverige oppervlakte op dezelfde wijze als door den Miereneter gebruikt kan worden.

Waarschijnlijk heeft hij behalve den mensch geen andere vijanden dan de Jagoear en den Koegoear. De fabelachtige verhalen van de bewoners van Paraguay over gevechten, die tusschen den Miereneter en den Jagoear zouden plaats vinden, zijn reeds door Azara wederlegd."

Dat de Miereneter niet alleen volgens het oordeel der menschen een zonderlinge gedaante heeft, maar ook bij andere dieren verrassing en zelfs schrik teweegbrengt, bleek, toen het dier in het apenhuis zou geborgen worden.

Van andere onderzoekers vernemen wij, dat de Miereneter niet slechts Paraguay, maar ook bijna alle overige landen van het oosten van Zuid-Amerika bewoont, en dat zijn verbreidingsgebied zich uitstrekt van den La-Platastroom tot aan de Caraïbische Zee. Bij 't gaan houdt hij den kop naar den grond gebogen en besnuffelt met den neus den bodem.

Zelden wordt op dezen Miereneter jacht gemaakt; wanneer men hem echter toevallig in het veld ontmoet, kost het niet veel moeite hem door eenige stokslagen op den kop te dooden.

Wel grijpen zij in elkander, maar het dier is niet in staat met kracht toe te bijten of te kauwen. De tong gelijkt eenigszins op die van den Miereneter, maar is veel korter en kan niet zoo ver buiten den bek gestoken worden; zij is driekantig toegespitst en met kleine verhevenheden bezet.

Met deze eigenaardige inrichting van de tong gaat de buitengewoon sterke ontwikkeling gepaard van een paar klieren, die zich aan beide zijden van de onderkaak tot onder de gehooropeningen uitstrekken; zij scheiden een kleverig slijm af, dat den langen hals van de tong op soortgelijke wijze bedekt, als dit bij den Miereneter geschiedt.