United States or Iceland ? Vote for the TOP Country of the Week !


De Sparmannia verlangt een grooten pot en goede, zware aarde; een grondmengsel, bestaande uit broeiaarde en graszodengrond, waarbij eenige hoornspaanders of wat schapenmest gevoegd worden, zal haar zeker wel aanstaan. Gedurende den zomer moet men haar zeer veel begieten en, wanneer zij in vollen wasdom is, rijkelijk gieren. Goed onderhouden exemplaren moeten twee keer per jaar verpot worden.

De bakjes, die van een goede drainage moeten voorzien worden, vult men met voedzamen grond, die matig aangedrukt wordt; zij worden zóó hoog gevuld, dat er niet meer dan een gietrand vrij blijft. Het best geschikt is een mengsel van vier deelen broeiaarde met één deel graszodengrond en 1/2 deel zand, waaraan wat duivenmest of hoornspaanders worden toegevoegd.

Bij dit verplanten gebruikt men steeds betrekkelijk kleine potten, en een grondmengsel van 2 deelen broeiaarde, 1 deel blad-, en 1 deel graszodengrond, waaraan 1/2 deel grof zand wordt toegevoegd. Heeft men wortelzieke planten, dan is het nuttig aan dit mengsel nog wat grof gestooten houtskool toe te voegen. Totdat de plant begint te groeien, moet men met het gieten zeer voorzichtig zijn.

Heeft men krachtig groeiende planten, dan moeten zij in 't voorjaar en in den zomer nogmaals verplant worden in goede broeiaarde, waaraan een weinig graszodengrond wordt toegevoegd.

Evenals alle Nieuw-Hollandsche decoratieplanten, verlangen ook de Eugenia's een mengsel van blad- en heide-aarde, vermengd met een weinig graszodengrond. In elk voorjaar moeten zij verpot worden, waarbij men moet oppassen, dat de stam niet in de aarde komt, daar het veeleer beter is, dat de bovenste wortels vrij liggen.

Men lette er vooral op, voor het spuiten en gieten kalkvrij water te gebruiken. De verplanting geschiedt in het voorjaar, in zandigen bladgrond, waar men een weinig ouden graszodengrond doorheen kan mengen.

Men kweekt deze planten in heideaarde, vermengd met wat klei- of graszodengrond, terwijl er, zooals bij de aarde voor alle Australische planten, een goede hoeveelheid scherpzand door moet gemengd worden. Des zomers moet men de Correa's buiten zetten, op een eenigszins beschutte plaats; des winters verlangen zij een licht vertrek met een gemiddelden warmtegraad van 45° Fahr. Cuphea.

Hetzelfde doel, dat men met den kleigrond bereikt, bereikt men ook met graszodengrond. Om graszodengrond te maken, neemt men zoden van goed beweid weiland, en zet die met het gras naar onderen op een hoop. Zulk een hoop laat men een jaar staan, om hem in het voorjaar van het volgend jaar flink om te zetten. Deze bewerking herhaalt men des zomers en in het najaar nog eens. Vriest de hoop dan in den daarop volgenden winter goed door, dan is hij in het voorjaar voor gebruik geschikt. Is men niet zeker graszoden van weilanden te verkrijgen, die goed beweid zijn, dan doet men het beste een laag zoden neer te leggen van ± 10 cM. dikte, hierop een laag koemest van ongeveer 5

Een weinig zwaarderen en ook voedzameren grond, een mengsel dus van ongeveer gelijke deelen, blad-, broei- en graszodengrond, verkiezen de niet zeer zwaar bewortelde, maar snel groeiende zomerbloemplanten, waartoe o.a. de Fuchsia's, Heliotropen en Pelargonium's behooren.

Gewoonlijk is het voldoende jonge planten om de twee en oudere om de drie of vier jaar te verplanten. Beginnen zij er echter slecht uit te zien en heeft men reden om dit aan de aarde toe te schrijven, dan mag met het verplanten niet gedraald worden. De meest geschikte aarde bestaat uit 3 deelen ouden heidegrond, 2 deelen goed verteerden graszodengrond en 1 deel scherp zand.