United States or Colombia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Er bestaan drie soorten van anoplotheriums; de anoplotheriums in den eigenlijken zin, de xiphodons en de dichobuni, die in den vorm der tanden van elkander verschilden. Het meest verspreide anoplotherium was een dier van de hoogte van een wild zwijn, doch veel langer en voorzien van eenen langen en dikken staart, zoodat het ongeveer de afmetingen had van eenen grooten otter.

Toen Cuvier de viervoetige dieren uit de gipsgroeve van Parijs weêr in het leven kon terugroepen, moet hij een ongekend genot gesmaakt hebben; daar waar thans de stad der steden zich uitstrekt, dacht hij zich de meren, waarin de anoplotheriums baadden; op de oevers dier meren, met palmboomen omzoomd, zag hij paleotheriums van alle soorten, naast choeropotami en dichobuni; de sierlijke xiphodon en de amphimeryx liepen door de vlakten; verschillende kleinere dieren gaven daarbij afwisseling aan de landschappen: het waren eekhorentjes, buidelratten, vleermuizen en verschillende soorten van apen, voornamelijk de anthropoïde apen.

Het valt niet te ontkennen, dat de plotselinge verschijning der groote zoogdieren, paleotheriums, anoplotheriums, in de tertiaire formatie, de geologen evenzeer moest verwonderen als de verschijning van de pyramiden van Egypte, de groote tempels van Palmyra, Paestum en andere de verbazing opwekken van den ontwikkelden reiziger.

De vooruitgang openbaart zich in alle afdeelingen van het dierenrijk. Wij hebben reeds in het vorige hoofdstuk gezien, dat de dikhuidigen, lophiodons, paleotheriums, anoplotheriums, naar alle waarschijnlijkheid zijn voortgekomen uit de buideldieren, en wel in het begin der eocene periode.

In de bovenste massa vindt men de dikhuidige dieren, paleotheriums, anoplotheriums, enz., waarmede wij weldra kennis zullen maken, en die beschouwd kunnen worden als de wezens, die het kenmerk zijn der bovenste eocene formatie. Dit is de opvolging der versteende lagen tijdens de eocene periode.

De anoplotheriums, die men in de gipsgroeven buiten Parijs gevonden heeft, hebben sommige karaktertrekken, die men bij geen enkel ander dier terugvindt; pooten met twee toonen, waarvan de middelhandsbeenderen niet met elkander vereenigd zijn zooals bij de herkauwende dieren, en tanden, die tegen elkander aanliggen,, zooals dit thans alleen bij den mensch het geval is.

De cheropotamus komt in de gipsgroeven bij Parijs voor, naast de paleotheriums en de anoplotheriums, maar hij is veel zeldzamer. Zijne achterste kiezen zijn van boven vierkant, van onderen rechthoekig en hebben vier kegelvormige verhevenheden, omgeven door kleinere bulten. Zijne hoektanden zijn klein. Hij was zoo groot als een varken.

Waarschijnlijk kon het goed zwemmen: men vindt op den bodem der zee zijne beenderen ingesloten in het gips, dat zich daar afzette. De xiphodon was slank en licht als eene schoone gazelle. De dichobunus had de grootte van eene haas. Hij onderscheidt zich van de anoplotheriums en de xiphodons door twee kleine en dunne teenen aan iederen voet, naast de twee groote teenen.

De eocene periode kenmerkt zich door eenen merkwaardigen rijkdom en eene groote verscheidenheid van soorten van dikhuidigen, die onder de viervoetige dieren van onzen tijd niet meer gevonden worden; zij kwamen overeen met de tapirs, de rhinocerossen en de kameelen. Het zijn de paleotheriums, lophiodons, anoplotheriums, anthracotheriums, cheropotami, adapis, alle door Cuvier ontdekt.

De anthracotheriums liggen tusschen de paleotheriums, de anoplotheriums en de varkens in. Twee van die soorten zijn in het bruinkool van Cadibona bij Savona gelegen. De eerste geleek in grootte op den rhinoceros, de tweede was veel kleiner. Men vindt ze ook in den Elzas. Hunne kiezen gelijken op die der anoplotheriums; doch zij hebben scherpe hoektanden.