United States or Israel ? Vote for the TOP Country of the Week !


En als er dan in de bovenkamer gemurmureerd werd over het wegblijven der koopers, zat daar beneden iemand, zonder zich daarvan rekenschap te geven, in stilte heel erg te genieten door datzelfde wegblijven. Hij was gelukkig met zijn zonnegoud. Kinderen en volwassenen hebben zoo vaak tegenstrijdige belangen. En welke schatten waren het nu, die me zooveel genot bezorgden?

Helder-frisch-groen golven de bosschen met pijnboomen; sombertragisch-groen, bijna zwartgroen staan de cypressen om de eenzame, vale boerderijen. De wegwijkende bergen schijnen violette en roze wonderen; en in de blauwe, diepblauwe, windlooze lucht, is 't als een bad van zonnegoud.

De morgen klaarde met bleeken schijn, schijn zoo bleek en lijkachtig als slechts in Thessalië morgenschemert na heksennacht. Schijn, schimmebleek, of de dag huiverde te ontwaken en of Eos, de rozige, verbleekt was, door wat zij ried en aarzelde aan te zien.... Ik was het bergwoud afgedaald. Plotseling zag ik een wijde vlakte. Een streep van zonnegoud liep dwars door de grauwe morgenlucht.

Zwijgend luisterde hij, terwijl zijn oog zich onwillekeurig naar omhoog richtte, en steelsgewijze het in zonnegoud badende Bosch bewonderde. Mr. André de Witt, adjunct-commies bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken, was een dier jongelieden, welke al door hun uiterlijk het twijfelachtig voorrecht bezitten van door ieder te worden opgemerkt en gekend.

Het waren, in het zonnegoud, als zooveel goud-gekapte en goud-gerokte vrouwtjes op het kaal-geschoren stoppelland; als stille processies van duizenden en duizenden, allen in de verte geschaard om 't rustig dorpje met zijn puntig, grijswit torentje; allen statig gaande, in geheimzinnige vroomheid, tusschen de paars-bloeiende klavervelden en de heldergroene weiden, als een reusachtige dank-bedevaart van landelijke heerlijkheid en weelde.

Maar neen! haar lokken zijn van zonnegoud, En ’s hemels blauw is ’t blauw dier droomende oogen, Haar boezem is de berg en ’t golvend woud: O, zomer, zonneschijn en hemelbogen, Waarin haar aangezicht mijn liefde aanschouwt, Heelal, waarvoor ik biddend lig gebogen!

En at ik de zilverasters, brak ik ze af met mijn ezeletanden, verslond ik de heilige bloemen... Het was allervreemdst maar, te gelijker tijd, dat op den weg, in een van laatste zonnegoud doorpoeierde stofwemel, de slaven en Davus met knuppels aan liepen, rukte een magische kracht mij omhoog op de achterhoeven, voelde ik mij krimpen, rilde een koorts mij over de leden, voelde ik mijn staart verkrinkelen, mijn ooren verkleinen en stond ik tusschen de asters, terwijl mijn harige vel weêr mijn gladde huid en grijze reiskleed verwerd...

Hij deed God spreken, denken, gaf Hem kracht: Hij sprak, en naar zijn beeld werd God geboren En God werd mensch: hij werd van Gods geslacht. Mijn lievlings-plekje in ’t woud, waar ’t groene dak Een blauwer schoort, en schemer-schijn doet dalen Op levend loof en vol-getrosten tak, En zonnegoud langs blader-goud laat dwalen

Daar viel mijn blik op glinsterende, trillende blaadjes schitterend van zonnegoud en plots flitste 't in me op: "vraagt men ooit, waarom de zonne schijnt? wie, wat zij haar stralen zendt? O, mijn zon, mijn gouden zon, ik zal leven, dat ik waard ben door u beschenen te worden, bestraald, gekoesterd en verwarmd door uw bezielend, vermooiend, edel licht!...

Maar 't witte licht vergulde, en de zon wierd grooter en grooter, en rood. Het rood jubelde de wolken in en rolde over de wereld. En achter verre blauwe bosschen zakte de zon in een chaos van rustige, helverlichte reuzenwolken. De schaduwen schoten lang uit en namen de klaarte weg. Beneden was de wereld in de schemering, maar op Pallieter plakte het zonnegoud nog lijk rood papier.