United States or New Zealand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik weet, dat 'er in Zwitserland, Italië, en zelfs niet ver van hier watervallen zijn, die van veel hooger bergen of rotsen op eenmaal afstorten. Ongetwijfeld leveren zij een ontzaggelijker en grootscher vertooning op; doch zij missen dan ook het streelende en bevallige van deze.

En bovendien, zoo het stijgen u te streng wordt wie belet u telke vijf minuten even stil te staan, en naar omlaag te turen over het blauwe meer, welks aanblik al vreemder en ontzaggelijker wordt naar mate gij u hooger er boven verheft? Zie, hoe het daar gespreid ligt tusschen zijne bergen, gelijk een hemelveld tusschen donkere wolken. Een smetteloos ultramarijn, glanzend en onafzienbaar.

Den 18 dezer ging ik 's morgens vroeg uit, om de vermaarde Beaume of Grot de Rolland te zien; onder anderen verzeld door den zoon van een Koopman, aan wien ik hier aanbevelingsbrieven had. Wij hadden ons van eenige fakkels en kaarsen voorzien, en dewijl de berg van Marseille Veire, waar deze grot is, wel twee uren gaans van de stad afligt, en men daar zijnde eenen zeer moeijelijken weg heeft, namen wij, om ons niet te veel te vermoeijen, voor 3 livres een cariole, die ons moest brengen aan het gehucht Bonavenne, digt bij de buitenplaats van den Heer Borelly, dat omtrent twee derde van den weg is; daar ter plaatse woont een wegwijzer, zijnde een bakker, die gewoon is, om de vreemdelingen naar en in de spelonk te geleiden. Ik kwam met hem over een voor een kleine som. Na in een herberg, die hier digt bij staat, wat ontbeten te hebben, voorzag onze leidsman zich van vuurslag en zwavelstokken, en wij trokken op het pad, en kwamen niet verre van daar langs den oever van de zee, waar ik een menigte ballen van onderscheidene grootte vond liggen, veel overeenkomst hebbende met die, welke men wel in de maag van het rundvee vindt. Deze ballen, uit vezeltjes van zeeplanten en diergelijken bestaande, worden door de beweging van het water op het strand gedurig gerold, en krijgen daar door een zekere vastigheid en ronde gedaante. Wat verder op komt men aan een boschje van pijnboomen, dat aan onzen geleider behoorde; zij stonden bijna op de barre rots, en aan de schrale zeewinden blootgesteld, en evenwel groeiden zij nog. Hoe vele plaatsen zijn 'er niet in onze duinen, waar zij beter zouden groeijen, en deze liggen geheel ledig. Een schaapskooi, van ruwe stukken steen onder tegen eene rots in een klein dal gebouwd, maakte geene onaardige vertooning; hier moesten wij tegen de rots op, en vervolgens langs een zeer steilen weg weder benedenwaards klimmen, tot aan den ingang van de spelonk, die omtrent ter halver hoogte is van den berg. Men moet 'er op knieën en ellebogen inkruipen, en dan heeft men eene plaats, waar men weder overeind kan staan, hier staken wij, hoewel met veel moeite, door den wind, die in het gat blies, onze flambouwen aan, kropen vervolgens weder een enge opening door; het geen wij naderhand, wat verder in de spelonk, nog eens verpligt waren te doen. Van tijd tot tijd zetten wij een brandende kaars; hier was het nu een ruime en hooge gang, doch de grond was zeer afhellende, en door de vochtigheid zoo glibberig, dat men dikwijls moeite had, om zich over eind te houden. Omziende zagen wij een van de kaarsen in het verschiet en zeer hoog, zoo veel waren wij al afgeklommen. Aan de wanden en het gewelf zag ik hier en daar kegels van een geelachtigen steen (spath), maar hier waren de schoonste. Twee pijlaren verheffen zich tot eene aanmerkelijke hoogte, zij hebben eenigzins de gedaante van palmboomen, zijnde boven aan het breedste; tusschen beide ziet men, om zoo te spreken, het voetstuk van een derde kolom, deze heeft wel wat van een antiek altaar; boven dit een en ander ziet men van het gewelf, dat zeer hoog is, als een stuk doek met plooijen nederwaarts hangen; alles ziet zwart door den rook der fakkels, het geen deze vertooning nog ontzaggelijker maakt. Aan de linkerhand van den ingang komende, is een gat, dat zes of zeven voeten omtrek mag hebben; naar het geluid door het rollen der steenen, die wij 'er in wierpen, moet hier een zeer diepen afgrond zijn; digter bij den ingang hadden wij nog een diergelijk gat gevonden. Verder opgaande, zoo ver men komen kan, toonde onze leidsman ons aan het eind nog een gat in den wand, als een oven, en verhaalde ons, dat zijn broeder de stoutheid gehad had van hier intekruipen, en 'er wel een halfuur in had doorgebragt, doch vond het overal zeer naauw; daar wij geen zin hadden, om zijn voorbeeld te volgen, keerden wij terug. Hier en daar ziet men kleine kommen met water, het welke wij ook op verscheidene plaatsen voelden druipen: het is dan ook door deze zijpeling van het water door de rots, naar het mij voorkomt, dat die kegels (stalactiten) in allerlei gedaanten worden voortgebragt; de steen- en aardachtige deelen, die het water met zich voert, hoopen zich op of blijven aan elkanderen hangen en kristalliseren zich; want eenige stukken van kegels afslaande, vond ik het van binnen ringsgewijze samengesteld uit rooden steen en geelachtige kristallen. De beeldhouwer Puget wilde 'er de twee pijlaren, waar ik u van gesproken heb, uit laten nemen, om dezelven te bewerken, en ik geloof wel, dat zij, gepolijst zijnde, fraai zouden. wezen; doch het was jammer, dat men die trotsche voortbrengsels der natuur van hier weg nam. Wie weet hoe vele eeuwen 'er noodig geweest zijn, om ze daar te stellen, en dit werk zou men verwoesten om de pracht en weelde te tooijen; ligtelijk komt men wel weder eens op dien inval, doch ik hoop, dat de overheid 'er voor zorgen zal. Door den tijd zullen de pijlaren zich waarschijnlijk met het geen 'er boven hangt, in de gedaante van een geplooid doek, vereenigen, en welke zonderlinge verschijnsels kan de natuur hier nog opleveren. Zou men ook, daar deze pijlaren zoo lang staande zijn gebleven, niet mogen veronderstellen, dat hier gedurende dien tijd geen zware aardbevingen hebben plaats gehad? Behalve den weg, dien wij gegaan waren, zijn 'er nog eenige andere wegen in deze spelonk; maar zij zijn niet diep. Ik had geen thermometer bij mij, doch volgens daar van gevonden aanteekeningen staat dezelve in het diepste gedeelte van dit onderaardsch gewelf, het gansche jaar door op 11 graden, schaal van Reaumur. Men behoort zich dan, vooral als de buitenlucht warm is, niet te luchtig te kleden, wanneer men deze spelonk gaat bezoeken, ook moet men niet veel goeds aandoen, om dat het ligtelijk bederft, niet alleen door het vuil te maken, maar zelfs door het te scheuren; want men treft gaten aan, waar men als in een schoorsteen moet inklimmen. Aan een paar flambouwen heeft men genoeg, omdat meêr te veel rook veroorzaken; maar van kaarsen moet men zich wel voorzien, om die hier en daar neder te zetten. Dit hol, zoo verlicht zijnde, levert een zonderlinge doch akelige vertooning op, en zij die een' tempel van Pluto of hellegrot willen teekenen, 't zij voor een tooneel-decoratie of anderzins, raad ik, om dit voor een model te nemen . De rots, waar in deze grot is, behoort thans aan den Heer Rostan te Marseille volgens het zeggen van onzen leidsman. De naam van de landstreek is Moredon. In het terug keeren, in plaats van buiten tegen de steile rots niet ver van de opening of ingang der spelonk weder op te klimmen, wees onze leidsman ons een gat binnen in dezelve, dat hij zeide, dat gemakkelijker was. Hier klimt men in als in een engen toren, en zoo doende komt men op een punt van de rots uit. Dit alles is voor menschen, die het bergklauteren niet gewoon zijn, een vreemd werk. Om de verandering bragt onze leidsman ons gedeeltelijk langs een' anderen weg door een buitenplaatsje, waar nog al eenige boomen stonden, en waar men ons goede druiven en vijgen gaf. Overal hier omstreeks langs de zee, vangt men om dezen tijd een menigte kwakkels, met een soort van netten, die men bij ons flouwen noemt. De kwakkels, om dezen tijd trekkende, worden door lokvogels hier naar toegelokt, en legeren dan om die kooijen, die bij menigte aan staken onder elkanderen hangen; men maakt vervolgens gerucht, waar door zij verbijsterd in de netten vliegen. Dit geschiedt gemeenlijk 's morgens zeer vroeg; bij dit buitenplaatsje zag ik zulk een toestel voor die vogeljagt. Men vangt 'er op die wijze zeer veel, zelfs naar men ons verzekerde tot 300

Overal is het schoon, doch op een zekeren afstand komt mij het gezigt veel schilderachtiger voor dan digt bij, hoewel het daar weder grootscher en ontzaggelijker is.

De weg tot Luz, den stroom van de Bastan volgende, is zelfs voor rijtuigen redelijk goed, en wat de gezigten aanbelangt, hoewel tusschen de bergen bepaald, niet onaangenaam; men ziet 'er nog al groen. Deze is de groote of postweg naar Barèges. Bij Luz wordt het gezigt zeer schilderachtig; men ziet daar meêr boomen, en de nog aanzienlijke overblijfsels van het oude kasteel St. Marie, op eene op zich zelven staande steile rots, aan het inkomen van een schoon dal gelegen, en de Bastan daar langs stroomende. Dit kasteel was in vroegere tijden eene sterkte, die wegens de Koningen van Frankrijk met krijgsbenden bezet werd; onder anderen ook, om de invallen der Mooren en der Spanjaarden tegentegaan. Het dal van Luz, hoewel juist niet zoo vruchtbaar als dat van Campan, en ook minder uitgestrekt, levert toch ook een zeer aangenaam gezigt op. De Bastan minder woest en snel, omdat de grond gelijker is, stroomt door frissche groene weiden; behalve Luz ziet men 'er verscheidene aardige en digt bij elkanderen gelegen dorpjes. De bergen rondom zijn met houtgewas, en gras of kruiden bedekt, en in het flaauwe verschiet ziet men hier en daar eenige ontzaggelijke toppen boven dezelve uitsteken. Wat verder op in dit dal, vereenigt zich de Bastan met de Gave . Te Luz hielden wij ons een poosje op, om te ontbijten. De herberg behoort aan denzelfden man, bij wien wij te Barèges geweest, en waar wij wel over te vreden waren, hoe zeer alles te Barèges duur is, omdat het land zelf genoegzaam niets oplevert, en alles 'er alzoo van andere plaatsen naar toe moet gebragt worden; de zoon en dochter van dien man, Flamand genaamd, namen hier de zaken zomers alleen waar. Wij huurden hier ook nog een paard voor onzen leidsman, en na het avondmaal, bedden, enz. besteld te hebben, begaven wij ons naar den waterval van Gavarni op reis. Luz schijnt een vrij gnap plaatsje, en is alleraangenaamst gelegen. Van daar af tot bij St. Sauveur, loopt de weg nog door een aangenaam dal, maar dan begint men te klimmen, latende de Gave aan de regterhand. Hier ligt een brug over dien stroom, om naar St. Sauveur, dat men aan den overkant laat liggen, te gaan. Dat plaatsje bestaande uit omtrent 20 huizen, meestal voor de baden dienende, en tegen de steile helling van een groenen berg, hier en daar met boomen en struiken beplant, gelegen, maakt eene allerliefste vertooning. Aan de linkerhand heeft men steile rotsen, tegen welker helling (hoewel het naauwelijks eene helling mag genaamd worden) de smalle weg gemaakt is. St. Sauveur voorbij zijnde is die weg door eenige boomen en struiken, tegen de steilte geplant, aangenaam beschaduwd. Aan de regterzijde hoort men de Gave in een diepte, hier en daar door dikke struiken bedekt, ruisschen. De bergen worden hooger en steiler, en de diepte hoe langer hoe ontzaggelijker. Onze leidsman (dien ik in 't vervolg Antoine zal noemen) waarschuwde ons, dat wij welhaast aan een zeer smal padje moesten komen, daar wij, voorzigtigheidshalve, wel zouden doen om van de paarden aftestappen. Hij noemde dit un mauvais pas. Dit padje was hier en daar geen drie voeten breed, tegen een zeer steile rots boven een afgrijsselijke diepte uitgehouwen. Antoine raadde ons, om niet regts te zien, en ik volgde zijn' raad. De rotsen, waar de Gave bulderende tusschen doorloopt, zijn zoo steil, en staan zoo digt bij elkander, dat men tusschen twee vreesselijke hooge muren zeer eng schijnt ingesloten; de zonnestralen hadden hier thans geen' toegang; het licht valt 'er alleen van boven loodregt in, en dit alles maakt het nog akeliger. De paarden zelfs hoewel aan diergelijke wegen gewoon, gaan met den neus op den grond, en voelen eerst met een soort van huivering, eer zij hunne voeten nederzetten. Men spreekt niet tegen elkander; ieder is hier alleen op zich zelven bedacht; geen wonder, men behoeft slechts te struikelen, om in de diepte te morselen te vallen. En ondertusschen had het gevoel, dat ik in dezen toestand gewaar werd, meêr van het aangename dan van het onaangename. Het grootsche, ongewone, en daar bij het liefelijk schoone, want de rotsen zijn veelal van onderen tot boven met boomen en struiken bedekt, veroorzaken eene streelende bewondering, die de ongerustheid aanmerkelijk verdoofdt. Nog vreemder vertooningen te gemoet ziende, wordt men door nieuwsgierigheid gedurig aangespoord en opgewakkerd; en laten wij ter goeder trouw zijn, de hoogmoed en eerzucht heeft aan alle diergelijke ondernemingen ook vrij wat deel. Dit zoo smalle wegje was maar kort, en wij zetten ons weder te paard; nu was het pad zoo breed, dat wij eene vrouw, die een ezel met wol geladen voor zich heen dreef, voorbij konden laten. Zij ging dit voortbrengsel van hare kudde te Luz verkoopen, en spon gedurig op de plaatsen, waar den weg niet al te smal en moeijelijk was. Een eind wegs verder heeft men een pad, altijd niet veel breeder dan volstrekt noodig is, boven een diepte van 80