United States or Russia ? Vote for the TOP Country of the Week !
Toen legde Marleentje haar hoofdje op haar knie en schreide, schreide; maar de man zei: »ik ga naar buiten, ik moet dien vogel van dichtbij zien.« »O, ga toch niet!« zei de vrouw, »het is of het gansche huis schudt en in vlam staat!« Maar de man ging naar buiten en keek naar den vogel: »Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
»Ik wil ook naar buiten gaan,« zei Marleentje, »en zien of de vogel mij ook wat geeft.« Toen ging zij naar buiten. »Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek.« Toen gooide hij de schoenen naar beneden. »Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
»Ja,« zei hij, »als hij alléén van mij was, zou ik hem je geven.« »Ja,« zeiden de anderen, »als hij het nog eens zingt, zal hij hem hebben.« Toen vloog de vogel naar beneden, en al de twintig mulders, legden den steen op planken en beurden hem op »ho-op, ho-op, ho-op!« De vogel stak toen den kop door het gat, en nam hem als een kraag om den hals; toen vloog hij weêr op den boom en zong: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje, Zij zocht al mijn beentjes Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
En hij riep toen naar binnen door de deur. »Vrouw, kom toch eens, daar is een vogel! kijk toch eens die vogel, hij kan zoo mooi zingen!« En hij riep zijn dochter en de kinderen en de knechts, en de meid, en ze kwamen allemaal op straat en keken naar den vogel, hoe mooi hij was; hij had roode en groene veeren, en om zijn hals was het als zuiver goud, en zijn oogen blonken in zijn kop als sterren. »Vogel,« zei de schoenmaker, »zing nu dat stuk nog eens.« »Neen,« zei de vogel, «tweemaal zing ik niet voor niets, je moet er mij wat voor geven.« »Vrouw,« zei de man, »ga naar de zolder: op de bovenste plank staan een paar roode schoenen, breng die beneden.« Toen ging de vrouw heen, en haalde de schoenen. »Daar vogel,« zei de man, »zing nu dat stuk nog eens.« Toen kwam de vogel en nam de schoenen in den linkerpoot en vloog weer op het dak, en zong: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje, Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
toen keek er één op, »Mijn vader, die mij at,« Toen keken er nog twee op en luisterden, »Mijn zusje Marleentje,« Toen hoorden er weêr vier op, »Zij zocht al mijn beentjes, »Legt ze in een zijden doek,« Nu hakten er nog maar acht, »Onder« Nu nog maar zeven »den amandelboom,« en nu nog maar één. «Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
Toen vloog de vogel naar een schoenmaker, ging op het dak zitten en zong: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
En zij ging weer vroolijk het huis in en aan de tafel zitten en begon te eten. De vogel was weggevlogen en had zich op het dak bij een goudsmid gezet, en begon te zingen: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje, Zij zocht mijn beentjes Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
Geef mij de gouden ketting, dan zal ik het nog eens zingen.« »Daar heb je de gouden ketting,« zei de goudsmid, »zing het nu nog eens.« Toen kwam de vogel en nam de gouden ketting in de rechterpoot, en hij ging voor den goudsmid staan en toen zong hij: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje Zij zocht al mijn beentjes Legt ze in een zijden doek Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik.«
Woord Van De Dag