United States or United Kingdom ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar wees nu toch stil, dat niemand het merkt; er is nu niets meer aan te veranderen; wij zullen er zult van kokenToen nam de moeder den kleinen jongen en hakte hem in stukken, deed hem in de pan en kookte er zult van. Marleentje stond er bij, en schreide en schreide, en haar tranen vielen in de pan; er was toen geen zout noodig.

Meteen ging er nu een nevel uit den boom op, en recht midden in dien nevel, brandde het als vuur, en uit dat vuur vloog een prachtige vogel op; hij zong zoo heerlijk en vloog hoog op in de lucht; en toen hij weg was, stond de amandelboom weer zooals hij vroeger gestaan had, en de doek met de beentjes was weg. Maar Marleentje was zoo luchtig en blij, alsof haar broertje nog leefde.

»Ach, moederzei de man, »daar zit zoo'n mooie vogel, en hij zingt zoo heerlijk, en de zon schijnt zoo lekker en buiten ruikt het als zuiver kaneel!» »Mijn zusje Marleentje

Hij heeft mij zoo'n prachtigen ketting gegeven en hij ziet er zoo mooi uitMaar de vrouw werd het zoo eng, zij viel languit op den grond en de muts van haar hoofd; toen begon de vogel weêr: »Mijn moeder, die mij slacht,» »O, was ik duizend voeten onder den grond, dat ik dat niet hooren moest!» »Mijn vader, die mij atToen viel de vrouw als dood neêr. »Mijn zusje Marleentje

Toen vloog de vogel naar een schoenmaker, ging op het dak zitten en zong: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

Ik heb hem om den appel gevraagd maar hij antwoordt niet, toen werd ik er zoo akelig van.« »Ga er nog weer eens heenzei de moeder, »en als hij weer niet antwoordt, geef hem dan een klap om zijn oorenToen ging Marleentje weer, en zij vroeg: »Broertje mag ik den appelMaar hij zweeg stil; toen gaf zij hem een klap om zijn ooren en het hoofd rolde op den grond.

Toen legde Marleentje haar hoofdje op haar knie en schreide, schreide; maar de man zei: »ik ga naar buiten, ik moet dien vogel van dichtbij zien.« »O, ga toch nietzei de vrouw, »het is of het gansche huis schudt en in vlam staatMaar de man ging naar buiten en keek naar den vogel: »Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

Maar Marleentje ging naar haar kast, en nam van de onderste plank haar beste zijden doekje, en haalde al de beentjes van onder de tafel uit, en bond ze in den zijden doek, en ging er meê naar buiten en schreide haar bloedige tranen. Toen legde zij ze onder den amandelboom in het groene gras, en toen zij ze daar neêrgelegd had, werd haar het hart zoo licht en zij schreide niet meer.

De vader en Marleentje hoorden het en gingen naar buiten; er ging rook en vuur en vlammen op van die plek, en toen dat voorbij was, stond daar het broertje; hij nam zijn vader en Marleentje bij de hand en alle drie waren echt vergenoegd, en zij zijn in huis gegaan en zijn aan tafel gaan zitten eten.

»Jazei hij, »als hij alléén van mij was, zou ik hem je geven.« »Jazeiden de anderen, »als hij het nog eens zingt, zal hij hem hebbenToen vloog de vogel naar beneden, en al de twintig mulders, legden den steen op planken en beurden hem op »ho-op, ho-op, ho-opDe vogel stak toen den kop door het gat, en nam hem als een kraag om den hals; toen vloog hij weêr op den boom en zong: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje, Zij zocht al mijn beentjes Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik