United States or Brunei ? Vote for the TOP Country of the Week !


Mijn aandacht geboeid, mijn oogen afgedwaald van het zuiden, aangetrokken door die rimpels in het zand, volgden het spoor der ebbegolven, Kaf, stroo, houtsplinters, zeegras en kwallen, Schuim, schilvers van glimmende rotsen, zeegras, dit alles had de vloed achtergelaten op het strand, Mijlen ver wandelde ik, steeds met het geruisch der brekende golven naast mij, Daar op Paumanok's kust, en in mij de oude gedachte, dat alles buiten mij wordt weerspiegeld door alles in mijn binnenste, Die gedachte kwam door U opnieuw in mij op, gij vischvormig eiland, Terwijl ik terugging langs de kust, die ik zoo goed ken, Terwijl mijn electrische Ik-heid mij deed zoeken naar mijn evenbeeld.

Maar natuurlijk, dan moest Baäl er bij geduld worden. En Baäl nu, dat is de dienst van den lust, van het vleesch, van het geld, van al wat ijdel is en bekoort in de wereld. En die zoo knielt voor Jehovah en toch zoo Baäl nahunkert, die is kaf. Vlak bij het koren. Er meê dooreengevlochten. Tot het op den dorschvloer komt. En dan komt er de onnutheid van aan het licht. Dan gaat het ten vure!

De dorschvloer der geesten nu komt even wis, als ook deze velden hun vrucht zullen voldragen hebben. Dan is het de ure des oordeels. En dan zal de Zoon des menschen staan men de wanne in de hand, om zijn dorschvloer te doorzuiveren. Lezer! hebt ge grond, vasten grond voor uw zekerheid, dat gij dan geen kaf op den dorschvloer, maar koren op de wanne zult zijn?

Eens groende het aan den halm rijk en weelderig, en stal veel meer het oog dan het graan, dat in de huls verborgen zat. o, Hoe scheen, wat nu kaf wierd, toen schoon en sierlijk! En nu, waartoe anders is het nut, dan om te verstuiven op den adem des winds, of met vuur verbrand te worden? Er is meer nog.

Hier heeft hij ook zijn wereldberoemd geloofslied gedicht, Gezang 264, waarvan wij het eerste vers al zoo dikwijls gezongen hebben: Een vaste burg is onze God! Een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan Met opgestoken vaan; Hij draagt zijn rusting nog Van gruwel en bedrog, Maar zal als kaf verdwijnen!

Maant het niet, om onder uw huis den grond, waarop het staat, eens nauwkeurig te bezien, of het wel de Rotssteen is, en niet de bedrieglijke zandgrond, die, als de waterstroomen komen, wegkruit, afslaat en verzinkt? Ge zijt aan de plante vast; wel u, maar dat was ook het kaf eens. Ge leeft dicht bij de vromen; maar doet dat ook het kaf niet bij het koren?

Ja, zegden zij, wij geven slagen aan degenen die te stout zijn. Hebt gij er van doen, wij zullen op u slaan lijk op kaf. Ik doe niet mee, sprak hij. Kom dan mee-eten, zegden zij. Blijde als hij was rond zich vroolijke, lachende gezichten te zien, volgde hij heur naar de binnenplaats van het gasthof.

Straks komt de wanne, en kaf en koren liggen voor het laatst vereenigd op de gespannen vacht; en op die wanne blijft dan het wichtig graan liggen en wordt in de korenmaat opgevangen; maar het kaf is te licht bevonden, en verstuift bij het schudden op den wind, of wordt straks in een hoek weggeworpen. Eens heeft datzelfde kaf dus tier en sap gehad.

Fy ongerechtigheid! Fy, koninglijke haaf! Waarvan d' een burger is en d' ander eigen slaaf: En of zij schoon met graan al Memfis' zolders vullen Het kaf is alden loon, die zij genieten zullen. Mijn Isralieten, die zoo lange om vrijheid riept!

Kaf en koren doelt altoos op menschen, wier leven dooreengestrengeld is; aan wie men het zoo niet aan kan zien, dat de eene koren is en de andere kaf. En het sterkst doelt dus dat vreeslijke zeggen van het »kaf op den dorschvloer« op de hypocrietisch-vromen, die onder de echte vromen vermengd en verstrengeld zijn.