United States or Bangladesh ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het maanlicht vult de zuivre heemlen Met glanzende geheimenis, De luisterblauwe verten weemlen Van Die alom en nergens is.

Zij rust in ’t malsche mos, en houdt gebogen Dien arm, dien mos en lokken beide streelen, Een sprei van groene schaduw, zacht bewogen, Daalt uit de zilverloovers der abeelen; Zij ademt zuchten, en zij lacht, als togen Er droomen door heur ziel, die vroolijk spelen; O, zoete hoop! Straks opent zij heure oogen, Straks zal de hemel nieuwe heemlen telen: Slaap zacht!

Om de zonne spoedt ge u snel, Helderste wereld van 't heelal, Groen-en-blauwe bol die straalt Met een licht waar geen bij haalt: Geen der lampen die de heemlen Licht en levensvol doorweemlen Komt uw godlijkheid nabij.

Woedend aangeschonnen, Stondt Ge onwrikbaar pal! Door het Helsche duister, Door der Heemlen luister, Door het wijd Heelal, Klinkt met kracht Uw: "'t Is volbracht!" En de palmen der viktorie Groenen door Uw glorie! Als een heldre sterre Straalt Uw kruis van verre Allen volkren aan. 't Is de Boom des Levens: Vrucht en bloesem tevens Menglende in zijn blaân!

Ook zijn haar Is wit, de glinstring van wit licht verdeeld In draden; maar zijn oogen zijn twee heemlen Van vloeiend duister, dat zijn godlijkheid Schijnt te doen stroomen, evenals een storm Uit kartelige wolken wordt gestort, Uit hun pijlvormige wimpers, temperend De koude en stralende atmosfeer in 't rond Met vuur, dat toch niet helder is.

Mijn Vrouwe, "Wat vermat ge u!" zal God spreken, Wanneer mijn ziel ten laatste voor hem staat. "Kwaamt ge alle heemlen door tot mij geweken, Te plaatsen mij naast minne die vergaat? Uw lof zij slechts gericht Tot mij alleen en die genaderijke Voor wie

Want de hal hing vol van wonder licht Als rozegeur in puren brand, Dat straalde van Moeders aangezicht Op zoldering en wand. Want de hal was vervuld van licht geluid Als veler waatren ver gerucht. Zij hoorde den klank van veêl en luit Op de doorzongen lucht. Zoo stond onnoozele Beatrijs Verheerlijkt met Maria mee. Eén ademtocht. Der heemlen wijs Verging in 't lied der zee.

Naar de heemlen van de lage zoden Stijg' de gouden offervlam! Wie kan weenen naar de vroeg vergoden Die de dood ons halen kwam? Tranen, lief, zijn enkel voor de dooden Die het leven nam. Het maanlicht vult de zuivre heemlen Met glanzende geheimenis, De luisterblauwe verten weemlen Van Die alom en nergens is.

Nu kunt gij veilig slapen gaan, Nu al de heemlen openstaan: Ziel, wier verlangen eiken donkren wand In ster aan ster doorzichtig brandt, En in de schoonheid van dit tijdlijk land Al minnen moet uw eeuwig lot, Daar uw verrukking uitziet tot Den troon van God. Niets bindt zoo ongelijken, Blijden en droeven, Armen, en rijken, Als dit gedeeld behoeven,

IIe Zang, vs 135, bl. 19, rl 9 v. b. En zwieren naar 't ons lust, verheven op den stroom Des ethers, heemlen door, enz. Zeer juist verbeterde B., in het door mij vermelde exemplaar: "in den stroom", dat de kracht der zelfbeweging beter doet voelen. IIe Zang, vs 148, bl. 19, rl 17 v. o. Maar ach! wat schetse ik u den oorsprong van mijn vlam! Hoor eerst de strenge wet des hemels.