United States or Réunion ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zij staarden onder het luchtig ijlen, Beheerscht door d' indruk van het lied, Nu oost- dan westwaart in 't verschiet, Of 't licht, dat aan de kim bleef wijlen, Hun nog geen zeekasteel verried; Want beide waren ze onder 't schaat'ren Der leste wijs van Bontekoe, Bij 't luid "Jan Compagnie" te moê, Als riep hij uit den schoot der waat'ren Den geest op van het verre West, Die, d' oorlogsbliksem in de handen, Verscheen aan de Indiaansche stranden, En fluks zijn troon er had gevest, Alreê vermaard in de Oosterlanden, Voor leeuwenkuil en arendsnest.

Ha, 'k en kenne niemand die u ooit ééne arme reke of twee heeft geschonken, schoon gij zingt en immer zongt, alreê ruim zoo lange als merelaan, of meeze, of nachtegaal, ruim zoo schoone allichte als honigbie- en krekeltaal.

En vreest gij dat zij henengaan en meê met 't water stroomen; of vliegen in de lucht, omdat gij scherpe draden spint, en lange reken boomen al in snijdend garen windt? Och arme, en is 't genoeg u niet dat, schier nog ongeboren, het hout alreê geknipt moet zijn, geschonden en geschoren; dat 't, galoos en tot alles dat het niet en is gepraamd, wordtglorietteenpyramide”, enespaliergenaamd!

DROMIO VAN EPHESUS. Dat dacht ikzelf ook alreê, Want ik word uitgescholden en slagen krijg ik mee, Maar dan zou ik achteruitstaan, en als gij dat bedacht, Dan naamt ge u voor mijn hoeven en de' ezel in acht. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Gij zwijgt, heer Balthazar, ik hoop nu maar, dat het maal Beantwoordt aan mijnen wensch, dan vindt gij een goed onthaal.

'k Wil dan van daag uwe wetten betragten; Daar gij ook kinderen zegenen wilt. Het licht der zon Begon Alreê te kwijnen; De maan Ving aan Zo schoon als ooit te schijnen; Toen lieve Cris, Een meid, naar 'k gis, Van agt of negen jaren, Haar kleine citer nam, En hupplend bij mij kwam; Zij paarde lagchend stem en snaren; En zong het vrolijk avondlied, Dat gij hier uitgeschreven ziet.

Maar God de Heere nam Tot eenig instrument den ouden Abraham, Die derwaarts henen met zijn knechten is getrokken, Met keyen toegerust, met pijlen en met stokken: Maar God was zijnen schild, de Hemel was zijn vaan, Waar onder hij dan, bij den oorsprong der Jordaan, Zijn vijanden aangreep, die alreê met versagen De grootste kapitein had in de vlucht geslagen; Wie niet ontvlieden mocht , viel in zijn eigen zwaard.

't Was een plek van niet zeer groote geldelijke waarde, maar overigens merkwaardig genoeg, daar, hetgeen men er op vond bij de wegneming van het veen dat het bedekte, ten klaarste bewees, dat er vóór de veenvorming, in deze streken menschen gewoond hadden, die de Nomadische levenswijze der Germaansche volksstammen niet volgden of alree hadden vaarwel gezegd.

Daar rijst de god der zee Alreê, Een wierkrans om de lokken; Hij brengt zijn holle weêrhelft meê; 'k Wou dat hij 't wat meerminnen deê, Al moest ik er voor dokken. Wat vremde stoet heeft hij Op zij, Het viertal werelddeelen. Die Azië is een oude prij; Die Afrika te zwart voor mij; Wie drommel zou haar stelen? Neptunus. Wat hebben malle maats Al praats! Mijn staf jeukt in mijn ving'ren.

Met wonderdaden dan versterkt hun dwaasheid teder; Wat hebt gij in uw hand? Een staf. Wel, werpt hem neder. Wat kronkelt hier alreê? hier wemelt, krolt en drilt Een slange, die mij in de hielen bijten wilt : O Heere, staat mij bij! Wel, grijpt den krommen worme. Dit 's mijnen zelfden staf, weêr in zijn eerste vorme: O, Heere wonderbaar!

Ja 't was mijn afscheidskus. 'k Verlaat u, dierbre sponde, Den boezem opgescheurd met de allerwreedste wonde: 'k Word uitgeschud, verjaagd. Ik heb geen Egâ meer, 'k Omarmde u voor het laatst zoo onuitspreeklijk teêr! Vaar voort! voltooi uw werk, doorstoot my 't hart volkomen! Toon, toon my, die mijn plaats alreê heeft ingenomen! Verzend my niet; neen, trap mijn gorgel toe, barbaar!