United States or Wallis and Futuna ? Vote for the TOP Country of the Week !


Heb ik de mienen wel Heer, van een Exploteur? LEANDER. Heel wonder wel. WOUTER. Ja wel, ik weet niet; maar myn zorgen Zyn tienmaal minder, als zy waaren deze morgen. Dit is ’t Exploot, myn Heer, en dat de Brief; zie daar Ik zweer dat Izabel ze hebben zal, alwaar Haar vaâr daar by; maar om ’t Contrakt wel t’onderschryven, Moest gy me volgen, en in ’t werk niet steeken blyven.

Kom aan boord, vaar met ons mee, Want de zee kan u slechts leeren De geheimen van de zeeVele kleinere balladen volgen dan, die niet belangrijk genoeg zijn, om hier te worden weergegeven. Een bekoorlijke »Serenadeovergenomen uit de Romancero General van 1604, is zeker niet het werk van een eenvoudigen boer.

Deze byzondere geslachtsnamen formen eene eigene groep. De volgende namen breng ik daar toe: Vader, by zeer gebruikelike samentrekking De Vaar en De Vaere, als patronymikon ook Vaders. Waarschijnlik beteekent de reeds in de 15de eeu voorkomende geslachtsnaam De Veer oorspronkelik even eens de Vader.

Jou vaar wil rechten, hy wil pleiten, wel zie daar Het zal me nieuw doen by myn zoolen, of haar vaar, Eer gy zyn dochter krygt, niet noch zo ver zal komen, Dat hy stout dagen zal myn Heer de Paus van Romen. LEANDER. ’k Weet dat zo als gy; maar spyt zyn pleitzucht, ’k zweer, Ik sterf voor Izabel. WOUTER. Wel, trouwt haar dan, myn Heer; Ja toch, spreek maar een woord, het zyn gedaane zaaken.

De vrouwen minnen hem. Vaar wel, ridder." In de kapel stond thans de dwerg, hij sloot de deur, en grendelde ze. Luid smeekte Ferguut: "Lieve dwerg, hoor mij, zeg mij, waar ik het schild kan vinden. Doe de deur open en laat mij bij u komen. Ik heb Galiëne lief dwerg "

MARCUS. Arm kind, die kus brengt heul noch troost, zoomin Als ijskoud water een verkilde slang. TITUS. O, wanneer neemt die schrikb're slaap een eind? MARCUS. O zoet bedrog, vaar heen; sterf, Andronicus.

Zyn zoon verbied my om te spreeken met zyn vaâr, En laat hem dag en nacht van ons op straat bewaaken, Want anders zou hy ’t hier in huis zo lang niet maaken. Myn Heer, denkt list op list, om ons, hem toevertrouwt, ’t Ontsnappen, ik voor my, ik slaap niet meer; geen hout Is ook zo mager als ik word, ’k doe niet als gaapen. Maar hy mag waken dien het lust, ik ga wat slaapen: Dit zal myn kussen zyn.

DE ENGEL. Niet als du, geest der duisternisse, zal ik roemen op eene onzekere zegepraal. Vaar voort met dijne logenen; de zonde Adams heeft den mensch aan dijne verleiding onderworpen. Doch, vergeet niet, booze, dat de beproefden in 's Heeren glorie hooger staan dan de onbevochtenen.

En Bohort riep: Ik bid Gode om zijne genade, wellieve Galehot!! Draken heb ik verslagen, ik en weet niet meer hoe vele, maar vaar heb ik, trots mijn ridderschap, voor deze duivelsche gloeilampen; hoe hebt gij ze op doen glanzen?? Zoo ende niet anders! riep Galehot en deed wederom een lamp aan den wand opstralen, die juist de seneschalk had gebluscht en hij lachte, de ridder Galehot.

SATURNINUS. Zoo overleefde zij haar schande niet, Vernieuwde door haar leed niet steeds zijn jammer. TITUS. Een sterke, machtige en voldoende grond; Een voorbeeld, een vermaan, een ware volmacht Voor mij, onzaal'ge, om evenzoo te doen. Sterf, sterf, Lavinia, en uw smaad meteen; Vaar' met uw smaad uws vaders kommer heen! SATURNINUS. Wat doet gij daar, gij onmensch, meer dan wreed?