United States or Angola ? Vote for the TOP Country of the Week !


Te Boeshir zal hij ons verlaten om met zijn verdiend loon den overtocht te betalen naar Bombay. Nauwelijks is de zon aan de kim weggezonken, of duisternis omvangt ons. Het Oosten kent geene schemering: op den vollen dag volgt bijna zonder overgang de nacht.

Juist toen de bovenrand der zonneschijf zou verdwijnen, gleed het zeil der sloep tusschen haar en de toeschouwers, en werd zij door dat ondoorzichtbaar trapezium bedekt. Dat was een ware teleurstelling! Ditmaal had de Groene Straal te midden van die zuivere kim geschitterd.

Waarlijk! zij hadden hunne gemeenschappelijke snuifdoos wel willen weggeven, om bij den ondergang van de schoone dagvorstin een heldere kim te mogen waarnemen. Wat de geleerde Beerenkooi betreft, hij had eens, toen de nevelen, die het uitspansel bezwangerden, besproken werden, de overgroote onhandigheid, hunne vorming geheel natuurlijk te vinden.

Bij 't eerste glimpje van den dageraad, dat op de wateren de lichtgeesten wakker roept, teekenen zich in de verte, bijna aan de kim, grauwe silhouetten af: het zijn de bootjes der visschers, die hun net ophalen; kleine vaartuigen, die hun zeilen spannen.

De herfst zou niet nalaten zijn nevelsluier aan den hemel uit te spreiden. Dan zouden er geen heldere avonden meer bestaan; want September is er zeer gierig mede onder deze hooge breedte. Dan geen scherpe kim meer, die eerder met den passer van een landmeter getrokken scheen dan met het penseel van een schilder.

Apatou kapt eenige nieuwe boomen op het eiland en op den rechter oever, dien hij ondanks den fellen stroom zonder moeite bereikt, uithoofde van de weinige diepte van het water. Tegen den avond moeten die nieuwe balken nog slechts van de schors ontdaan en stevig met de andere verbonden worden. Daar de zon de kim nadert, wordt deze arbeid tot den volgenden dag uitgesteld.

Het wolkje gaat, de wind, het water gaat: De dag heeft reeds den zonnekus ontvangen Aan de overzij der kim, waar de echtkoets staat. En ik gevoel een ongekend verlangen; Ik blijf aan ’t meer, dat de’ oever kabb’lend slaat... En wilde weêr Mathilde aan ’t harte prangen. Neen, groenend woud en duizend zangerkelen!

Antwerpen brandde achter de kim en onze verbijsterde gezichten zagen rood van het verre vuur. Wij namen afscheid van den goeden ouden pater en hij trok met den koewachter, het ezelken en het piepende karretje weer terug naar het donkere van kanon-gebulder doorvloekte land. Nergens was er nog plaats, zelfs maar een stoel te vinden in de dorpsherbergen. Zoo zat er alles volgepropt.

Haar zeil, als in een vuurscherm gevat, stak helder boven de kim uit. Zou dat nu de zon gaan bedekken, juist op het oogenblik, dat zij zou ondergaan? Het was hier een kwestie van seconden. Men kon niet meer terug, om rechts of links een andere waarnemingsplek te kiezen, ten einde de zon weer ongehinderd te kunnen aanschouwen.

Maar wijl de maan opging en er aan de kim nog eenig licht schemerde, vormden de wolken aan den hemel een soort van wit gewelf, waaruit op aarde eenige helderheid nederdaalde. De aarde was dus meer verlicht dan de hemel, wat steeds eene bijzonder onaangename uitwerking doet; en de omtrek van den lagen nietigen heuvel kwam flauw en bleek tegen den donkeren horizon uit.