United States or Samoa ? Vote for the TOP Country of the Week !
Zij was echter naar haar hokje gegaan, en had gauw haar kleed uitgetrokken, gezicht en handen zwart gemaakt, en den pelsmantel omgedaan, en nu was zij weêr »Albontje.« Toen zij nu in de keuken kwam en aan haar werk wilde gaan, en de asch opvegen, zeî de kok »wacht daar maar meê tot morgen, en kook eerst de soep voor den koning; ik wil ook eens boven gaan kijken.
Na een poosje was er weêr een feest, en Albontje vroeg den kok of zij wel weêr zou mogen kijken. »Ja,« zei hij, »maar kom over een half uur terug, en kook dan voor den koning de broodsoep, die hij zoo graag eet.« Zij liep toen naar haar hokje, en wiesch zich vlug, en nam uit de noot het kleedje, dat zilver was als de maan en trok het aan.
Maar laat geen haar in de soep vallen, of ik geef je niet meer te eten.« De kok ging weg, en Albontje kookte soep voor den koning, zij kookte een broodsoep zoo goed zij kon, en toen zij die klaar had haalde zij uit haar hokje den gouden ring en legde dien in den schotel, waarin de soep was aangerecht.
Maar de koning sprak: »dat is niet waar, want ze was anders en beter gekookt dan gewoonlijk.« Toen zei de kok: »ik moet bekennen dat ik ze niet gekookt heb, maar het pelsdiertje.« »Ga,« zei de koning toen, »en laat haar hier komen!« Toen Albontje kwam, zei de koning: »wie zijt ge?« »Ik ben een arm kind, van vader en moeder verlaten,« antwoordde zij.
Zijn huid heeft duizenderlei pels, het ligt te slapen.« Toen sprak de koning weêr: »Probeer het levend te vangen, en bindt het vast op den wagen en neemt het meê.« Toen de jagers het meisje aanpakten, ontwaakte zij en zij was verschrikt, en riep: »ik ben een arm kind door vader en moeder verlaten, heb medelijden en neem mij meê!« Toen zeiden zij: »Albontje, je bent goed voor de keuken, ga maar meê dan kun je de asch bijvegen.« En zij zetten haar op de wagen en brachten haar naar het koninklijk slot.
De koning kreeg de soep en at ze, en zij smaakte hem zoo goed als de vorige keer, en hij liet den kok komen, en die moest weer bekennen, dat Albontje ze gekookt had. Albontje kwam toen weer voor den koning, maar zij antwoordde, dat zij alléén maar goed was om met de laarzen naar het hoofd gegooid te worden, en dat zij van het gouden spinnewieltje niets afwist.
De kok schrikte, en zei tegen Albontje: »je hebt zeker een haar in de soep laten vallen; als dát waar is, krijg je slaag!« Toen hij bij den koning kwam, vroeg die, wie de soep gekookt had. »Ik heb ze gekookt,« antwoordde de kok.
Daar wezen zij haar een hokje onder de trap, waar geen daglicht binnen kwam, en zij zeiden: »pelsdiertje, daar kun je wonen en slapen!« Toen zonden zij haar naar de keuken en zij moest hout en water dragen, het vuur oppoken, de hoenders plukken, de groenten schoonmaken, de asch vegen, en al het mindere werk doen. Daar leefde Albontje een tijd heel ellendig.
Albontje ging nu naar de keuken, en kookte voor den koning de broodsoep, en toen de kok weg was, legde zij het gouden haspeltje er in. Toen de koning het haspeltje op den bodem vond, liet hij Albontje weer roepen; en hij zag den blanken vinger, en den ring, die hij onder den dans er aan had gestoken.