Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 juni 2025


Alle Cetaceën zijn in de hoogste mate voor beweging geschikt. Zij zijn volslagen meesters in het zwemmen; zij doen dit zonder eenige merkbare inspanning, sommige met een onvergelijkelijke snelheid. Volgens Sir William Turner ontwikkelt een Walvisch van 48 voet lengte en 74 ton gewicht, met een staartvin van 20 voet breedte een arbeidsvermogen van 145 paardekracht, wanneer hij met een snelheid van 12 knoopen, d.i. meer 22 K.M. in 't uur, voortzwemt. Met de krachtige spieren, die de omvangrijke staartvin bewegen, kunnen zij hun ontzaglijk zwaar lichaam betrekkelijk ver boven den waterspiegel opheffen en dus echte luchtsprongen doen. Gewoonlijk bevinden zij zich dicht bij de oppervlakte; misschien dalen zij, alleen wanneer zij gewond worden, naar groote diepten af. De bovenste waterlaag is hun eigenlijk gebied, omdat zij met den kop en een deel van den rug boven water moeten komen om adem te halen. De vervanging van de reeds in 't lichaam aanwezige door versche lucht geschiedt op de volgende wijze: In de eerste plaats blaast de Cetacee die bovengekomen is, met een luid snuivend gedruisch het water, dat in de slechts onvolledig gesloten neusgaten doordrong, met zooveel geweld uit, dat het zich in fijne druppels verdeelt, maar toch nog 5

Een enkele slag met den staart van den Walvisch is voldoende om de sterkste boot te verbrijzelen of omhoog te werpen; een zeer krachtig dier, en bijgevolg ook de mensch kan er door gedood worden. Van de voortplanting der Baardendragende Cetaceën is weinig bekend. Het wijfje, de "koe," brengt in den regel slechts één jong ter wereld, zelden twee.

Deze merkwaardige organen kan men vergelijken met de dwars gerichte plooien van de gehemelte-huid, die bij de Giraffe en andere Herkauwers zeer duidelijk zijn, in mindere mate echter bij alle Zoogdieren, zelfs bij den mensch aangetroffen worden. Zoo volledig ontwikkeld als wij ze bij de Baardendragende Cetaceën waarnemen, komen zij echter bij geen andere diergroep voor.

De Dolfijnen bewonen alle zeeën der aarde en ondernemen groote reizen; zij zijn de eenige Cetaceën, die ver de rivieren opzwemmen; sommige brengen zelfs hun geheele leven in de rivieren en in de hiermede samenhangende meren door. Alle zijn in hooge mate gezellig; sommige vereenigen zich tot zeer talrijke scholen, om dagen en weken achtereen gezamenlijk de zee te doorkruisen.

De Narwal, de Eénhoornvisch (Monodon monoceros), verschilt door belangrijke eigenaardigheden zoozeer van de overige Tandendragende Cetaceën, dat men hem in een afzonderlijke familie heeft geplaatst. Zijn gebit wijkt belangrijk af van dat zijner ordegenooten. Het mannetje heeft n.l. in de bovenkaak aan de linkerzijde één kolossalen stoottand met open wortel; deze steekt recht naar voren 2

Na den Cachelot is de Deugling de grootste van alle Tandendragende Cetaceën. Hij kan een lengte van 8 M. bereiken, de omvang van den kop in de nabijheid van de oogen bedraagt dan 4 M. Het wijfje is slanker en kleiner dan het volwassen mannetje; de jonge mannetjes gelijken op de wijfjes.

Zooals reeds uit het zooeven gezegde afgeleid kan worden, behoort de Bruinvisch tot de weinige Cetaceën, die duidelijk de voorkeur geven aan het water langs de kust boven de open zee. Hoewel deze dieren gezellig zijn, evenals alle Dolfijnen, vereenigen zij zich echter zelden tot groote scholen; liever zwemmen zij ieder afzonderlijk of bij paren, ook wel in kleine gezelschappen van 2

De wijfjes werpen na een draagtijd van ongeveer 10 maanden één of twee jongen, die zij lang zoogen, met den meesten zorg verplegen en in tijden van gevaar verdedigen. Naar men onderstelt, groeien de jongen niet snel. Alle Dolfijnen zijn veel minder dan de overige Cetaceën aan de vervolgingen van den mensch blootgesteld. Hunne ergste vijanden zijn de leden van hun eigen familie.

De vangst van andere Cetaceën in de noordelijke gedeelten van den Atlantischen Oceaan en de verder noordwaarts gelegen afdeelingen van de Noordelijke IJszee geeft evenwel ook thans nog aan vele handen werk.

De bovenstaande verklaring mag men beschouwen zoo niet als volkomen zeker, dan toch als in hooge mate waarschijnlijk. Minder stellig spreken de feiten, waar het geldt den aard van den vermoedelijken stamvorm der Cetaceën te bepalen: het meest is men geneigd ze van de Hoefdieren af te leiden.

Woord Van De Dag

buitendam

Anderen Op Zoek