United States or Singapore ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zij vergaten den tijd, zij hadden reeds lang gegeten en gedronken; en vrouw en dochter, eindelijk van haar schrik bekomen en nu in stille wanhoop op haar stoelen neergezeten, spraken van naar bed te gaan, toen Vosken zich opeens herinnerde, dat hij, in zijn ontsteltenis, kar en honden vóór de deur had laten staan. Hij nam een homp brood voor zijn beesten en opende de voordeur.

Hij hield het bij 't lamoen en kreeg als 't ware een klein schokje, dat even het lantaarntje in zijn hand deed beven. Een bruine massa lag daar op den grond, zijlings uitgestrekt, de pooten van zich af, den kop, met open bek, die scheen te grijnzen, in het zand. Ien van ou honden es deud! riep de man tot Vosken. Een heele poos stond Vosken strak en roerloos, alsof hij niet begreep.

Vóór het "Vosken" onder andere, waar Rietje Koarelkes en Feelke Brouwers met nog twee andere jonge boerenkinkels aan het bolspel waren, ging het er wel wat erg toe. Zij staakten hun spel om met gapende monden en oogen te kijken en Feelke riep brutaal-luid terwijl ze voorbijtrokken: Fon, .... verdome, .... wa ès da? Mee wie leupt-e gij doar?

Hue, Duc!" met vloeken en met harde stokslagen, met gezwoeg en gehijg en gejank, tot zij eindelijk in een tweede dorpje kwamen, waar alles zoo rustig en zoo vreedzaam was, alsof er nooit een oorlog had gewoed. Daar hielden zij voor een klein herbergje stil... Er was nog licht daarbinnen. Vosken klopte op de deur, een man kwamen opendoen en zij vroegen, of zij daar den nacht mochten doorbrengen.

Zij kwam, als steenweg, kronkelend uit de velden en de bosschen en werd eerst dorpskom tusschen twee herbergen: het "Vosken" en de "Nachtegaal". Het Vosken en de Nachtegaal waren als twee vooruitgeschoven posten, die, elk op zijn manier, sprekend door hun uithangbord, den vreemden bezoeker begroetten.

Het is zelfs meer dan waarschijnlijk, dat hij er nooit anders dan met een verstrooiden of onverschilligen blik naar keek. Hij had er ook geen tijd voor. Vosken was marskramer en vellenploter en van den ochtend tot den avond reed hij meestal met zijn hondenkar over de wegen.

De baas van 't herbergje ging met hem mee, om hem het stalletje te wijzen, waar de honden konden slapen. Hue, Baron! Hue, Duc! riep Vosken aan 't karretje duwend. Maar 't karretje bood tegenstand; 't was of er iets haperde. Hue dan! herhaalde Vosken, harder duwend. Het karretje draaide half om zijn as en bleef staan. Wa scheelt er dan! bromde Vosken bij 't lamoen komend.

Zij kwamen weldra in een dorpje, waar Vosken bekend was en even beraadslaagden zij, of zij daar niet zouden overnachten. Doch de doodsangstige vrouw en dochter voelden zich nog niet veilig genoeg en wilden steeds verder en verder, tot zij geen spoor van het vernielend vuur meer aan den einder zouden zien. En weer reden zij: "Hue, Baron!

Zij holden er met het overladen karretje vandoor, heuvel op, heuvel af, de pooten gestrekt, de flanken zwoegend, de koppen tegen den grond. Vosken, zijlings op 't lamoen gezeten, porde ze onophoudend, met de stem en met een knuppel aan. Voortdurend klonk zijn ruwe stem: "Hue, Baron!

Na eenig heen en weer gepraat en nadat Vosken in gejaagde woorden had verteld, waar ze vandaan kwamen en van de gruwelen, die daar gebeurden, werden zij binnengelaten.